Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

28-10-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:321

Zaaknummer

19-431

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Naar het oordeel van de voorzitter is verweerder binnen de grenzen van de hem, als advocaat van de wederpartij, toekomende vrijheid gebleven. Ook overigens zijn de klachten kennelijk ongegrond of kennelijk niet-ontvankelijk.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 28 oktober 2019

in de zaak 19-431

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 1 juli 2019 met kenmerk K18/155, door de raad ontvangen op 1 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan:

1.1    Klager is verwikkeld geweest in een echtscheidingsprocedure met zijn ex-echtgenote, hierna: “de vrouw”. De vrouw werd in de echtscheidingszaak en daarmee samenhangende geschillen bijgestaan door verweerder. Klager werd eveneens bijgestaan door een advocaat. Klager en de vrouw hebben twee minderjarige kinderen.

1.2    Op 23 november 2017 heeft verweerder namens de vrouw een verzoek tot echtscheiding ingediend.

1.3    Op 21 december 2017 heeft verweerder namens de vrouw een verzoek strekkende tot ondertoezichtstelling van de kinderen ingediend bij de rechtbank Gelderland. Op 3 januari 2018 heeft verweerder namens de vrouw een akte wijziging van eis ingediend. In het verzoekschrift en de akte heeft verweerder namens de vrouw naar voren gebracht dat de vrouw vreest dat de geestelijke situatie van de man zodanig is dat het onverantwoord is om plannen te maken ter zake oudercontact en zorg over de kinderen, waarbij een deel van de zorg aan de vader zou worden overgelaten. Klagers advocaat heeft op 12 januari 2018 een verweerschrift ingediend. Op 22 januari 2018 heeft de kinderrechter de zaak ter zitting met gesloten deuren behandeld. Van de zitting is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    Bij beschikking d.d. 1 februari 2018 heeft de rechtbank het verzoek tot ondertoezichtstelling van de vrouw afgewezen, de Raad voor de Kinderbescherming verzocht om een raadsonderzoek te doen en de rechtbank vervolgens te adviseren. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.

1.5    Op 13 februari 2018 heeft de advocaat van klager in de echtscheidingsprocedure een verweerschrift, tevens zelfstandig verzoek, ingediend.

1.6    Op 1 oktober 2018 is door klager en de vrouw het door hen overeengekomen ouderschapsplan ondertekend. Vervolgens is overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie.

1.7    Bij brief d.d. 26 oktober 2018 heeft klager bij verweerders kantoor een klacht ingediend over verweerders optreden. Op 6 november 2018 heeft verweerders kantoor de ontvangst van de klacht bevestigd. Bij e-mail d.d. 25 november 2018 heeft verweerder klager bericht dat de klachtenregeling enkel openstaat voor cliënten en niet voor een wederpartij.

1.8    Bij beschikking d.d. 18 december 2018 heeft de rechtbank de echtscheiding uitgesproken.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

1.    zich grievend heeft uitgelaten over klager;

2.    beschikt over onvoldoende kennis over de rechtsgebieden waarop hij werkzaam is;

3.    in strijd met zijn beroepsgeheim heeft gehandeld door de inrichting van zijn kantoor;

4.    de inhoud van stukken waarop hij zich in processtukken beroept niet ter kennis van klager en diens advocaat heeft gebracht;

5.    klagers klacht niet binnen een termijn van vier weken heeft afgehandeld.

2.2    Toelichting

Klachtonderdeel 1   

Verweerder heeft zich grievend uitgelaten over klager door hem tijdens een zitting op 22 januari 2018 uit te maken voor  “pathologisch leugenaar” en door, als aanleiding voor een OTS-verzoek, klagers geestelijke gezondheid ter discussie te stellen.

Klachtonderdeel 2

Verweerder beschikt over onvoldoende kennis over de rechtsgebieden waarop hij werkzaam is en daardoor heeft klager schade geleden.  Het heeft ruim een jaar geduurd voordat overeenstemming was bereikt over nihilstelling van de kinderalimentatie. Ook was verweerder niet op de hoogte van de verplichting om eerst de Raad voor de Kinderbescherming te raadplegen alvorens een OTS-verzoek in te dienen.

Klachtonderdeel 3

De wachtruimte van een psychologenpraktijk waar klager onder behandeling was grenst aan de werkkamer van verweerder. Klager kon vanuit de wachtruimte van de psychologenpraktijk een telefoongesprek tussen verweerder en een cliënt horen. 

Klachtonderdeel 4

Verweerder heeft stukken die hij aanvoert in de processtukken niet aan klager of diens advocaat overgelegd. Klager moest er zelf achteraan.

Klachtonderdeel 5

De door klager bij de interne klachtencommissie van verweerders kantoor ingediende klacht is niet afgehandeld binnen vier weken (art. 6.28 Voda). In plaats van de klachtencommissie heeft verweerder de klacht zelf afgedaan, waarbij hij heeft gesteld dat de klachtenregeling niet voor klager geldt, omdat hij geen cliënt is van verweerder.

 

3    VERWEER

Ad klachtonderdeel 1

3.1    Verweerder betwist uitdrukkelijk dat hij zich op grievende wijze over klager heeft uitgelaten. Verweerder heeft klager geen pathologisch leugenaar genoemd. Dat blijkt ook niet uit het proces-verbaal van de zitting. De rechter heeft de geestesgesteldheid van klager aan de orde gesteld in verband met de bedreigingen die de vrouw had ontvangen. De verklaringen van verweerder waren functioneel en betroffen een antwoord op vragen van de rechter. Bovendien betrof het geen openbare zitting.

Ad klachtonderdeel 2

3.2    Verweerder heeft de OTS-zaak deskundig behandeld met inachtneming van geldende wet- en regelgeving. Klagers advocaat heeft ook geen beroep op niet-ontvankelijkheid van het verzoek gedaan. De door verweerder ingestelde actie heeft in goed overleg tussen partijen tot een doorbraak geleid. Verweerder heeft de belangen van de vrouw naar behoren behartigd. Klager en de vrouw hebben een mediationtraject gevolgd. Eind oktober 2018 kwam het ouderschapsplan tot stand. Vervolgens is binnen een maand overeenstemming bereikt over de kinderalimentatie. Klager heeft zelf gedurende lange tijd geweigerd om inzage te geven in zijn financiële situatie.

Ad klachtonderdeel 3

3.3    Verweerder betwist uitdrukkelijk dat hij zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden als gevolg van de wijze waarop zijn kantoor is ingericht. Bij alle verrichtingen wordt rekening gehouden met de feitelijke inrichting van verweerders kantoor, die in juni 2018 overigens is aangepast. Van veiligheidsincidenten, datalekken of schending van de AVG is geen sprake.

Ad Klachtonderdeel 4

3.4    Verweerder heeft klagers advocaat geen stukken onthouden. Verweerder heeft het door partijen in oktober 2018 ondertekende ouderschapsplan op 16 oktober 2018 ingebracht in de echtscheidingsprocedure met afschrift aan de advocaat van klager.

Ad klachtonderdeel 5

3.5    Verweerder kan geen verwijt worden gemaakt van de afhandeling van de klacht door de interne klachtencommissie van verweerders kantoor. Overigens is de klacht binnen een termijn van vier weken afgehandeld.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De voorzitter overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De voorzitter zal de klacht met inachtneming van dit uitgangspunt beoordelen. 

Ad klachtonderdelen 1, 2 en 4

4.2    De klachtonderdelen 1, 2 en 4 zien op het optreden van verweerder in de procedure en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Tussen klager en de cliënte van verweerder zijn meerdere gerechtelijke procedures aanhangig (geweest). Kennelijk kan klager zich niet vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënte heeft verwoord, maar dit betekent nog niet dat verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt van zijn optreden.  In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte stond het verweerder vrij om namens zijn cliënte standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klager. Verweerder mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door zijn cliënte aan hem verstrekte informatie, waaronder de informatie over de mentale gesteldheid van klager.

4.3    De door verweerder verwoorde standpunten betreffen de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klager en de cliënte van verweerder verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klager, dan wel zijn advocaat, om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten.

4.4    Dat verweerder zich jegens klager onnodig grievend heeft uitgelaten is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken. Verweerder heeft uitdrukkelijk betwist dat hij klager ter zitting van 22 januari 2018 heeft uitgemaakt voor  “pathologisch leugenaar”. Dat verweerder een dergelijke uitlating heeft gedaan blijkt ook niet uit het proces-verbaal van de zitting, noch uit de overige stukken. Derhalve staat niet vast dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Klachtonderdeel 1 is kennelijk ongegrond.

4.5    De voorzitter is voorts van oordeel dat klager het verwijt, dat verweerder beschikt over onvoldoende kennis over de rechtsgebieden waarop hij werkzaam is, onvoldoende heeft onderbouwd. Dat klager door toedoen van verweerder schade heeft geleden is niet gebleken. De voorzitter stelt vast dat klager werd bijgestaan door een advocaat en dat klager en diens advocaat in de procedure in de gelegenheid zijn geweest om verweer te voeren. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat klagers advocaat geen formele verweren tegen het OTS-verzoek heeft opgeworpen. Ook klachtonderdeel 2 is naar het oordeel van de voorzitter kennelijk ongegrond.

4.6    Verweerder heeft de stelling dat hij klager stukken heeft onthouden uitdrukkelijk betwist, terwijl hiervan uit de overgelegde stukken ook niet blijkt. In dergelijke gevallen, waarin de lezingen van partijen omtrent de inhoud van de klacht uiteen lopen en niet goed kan worden vastgesteld welke van beide lezingen het meest aannemelijk is, kan die klacht c.q. dat klachtonderdeel in beginsel niet gegrond worden verklaard. Dit berust niet hierop dat het woord van klager minder geloof verdient dan het woord van verweerder, maar op de omstandigheid dat voor het oordeel dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld eerst voldoende aannemelijk moet zijn dat het verweten handelen feitelijk heeft plaatsgevonden. Dat nu is voor wat betreft dit klachtonderdeel niet het geval. Klachtonderdeel 4 is derhalve eveneens kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel 3

4.7    De voorzitter overweegt dat het klachtrecht niet in het leven is geroepen voor een ieder, doch slechts voor degenen die door een handelen of nalaten van een advocaat in zijn eigen belang is getroffen of kan worden getroffen. Klager stelt dat verweerder zijn geheimhoudingsplicht heeft geschonden. De voorzitter is van oordeel dat klager - als wederpartij van de cliënte van verweerder - in  het onderhavige geval geen eigen, rechtstreeks belang heeft bij indiening van een klacht jegens verweerder over schending van de op hem rustende geheimhoudingsplicht. Dit klachtonderdeel is dan ook kennelijk niet-ontvankelijk.

Ad klachtonderdeel 5

4.8    Klager stelt dat verweerder bij de afhandeling van klagers klacht heeft gehandeld in strijd met artikel 6.28 Voda. De voorzitter overweegt dat in artikel 6.28 Voda is geregeld dat een advocaat moet beschikken over een kantoorklachtenregeling voor het geval dat een cliënt zich tot de advocaat of het kantoor wendt met een klacht. Artikel 6.28 Voda ziet dan ook enkel op de verhouding advocaat – cliënt. Omdat klager geen cliënt is van verweerder en ook overigens niet is gebleken van enig eigen rechtstreeks belang bij dit onderdeel van de klacht, zal de voorzitter ook dit klachtonderdeel kennelijk niet-ontvankelijk verklaren.  

4.9    De voorzitter komt tot de slotsom dat de klachtonderdelen 1, 2 en 4 kennelijk ongegrond moeten worden verklaard en dat de klachtonderdelen 3 en 5 kennelijk niet-ontvankelijk moeten worden verklaard.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

-    de klachtonderdelen 1, 2 en 4, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub c Advocatenwet, kennelijk ongegrond;

-    de klachtonderdelen 3 en 5, met toepassing van artikel 46j lid 1 sub b Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg als griffier op 28 oktober 2019.

 

griffier                                                         voorzitter