Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-12-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:300
Zaaknummer
18-1023
Inhoudsindicatie
Dekenbezwaar naar aanleiding van een kantoorbezoek door een lid van de Raad van de Orde in G. waarbij is gebleken dat de praktijkvoering van verweerster niet voldeed aan de wettelijke vereisten en de regels die zijn vastgelegd in de Voda, waardoor de belangenbehartiging van de cliënten in gevaar kwam. De financiële situatie van de praktijk was zorgelijk en op verzoeken om informatie over aard en omvang daarvan reageerde verweerster niet, wat in strijd is met gedragsregel 29 (gedragsregels 2018). In dit geval zijn de kernwaarden onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit in het gevaar gekomen. Bovendien kwam verweerster afspraken die naar aanleiding van het dekenbezwaar waren gemaakt, niet na. Die hadden betrekking op de financiële bijdrage en de praktijkvoering. Dekenbezwaar gegrond. Schrapping.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2019
in de zaak 18-1023
naar aanleiding van de klacht van:
deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland
hierna klaagster
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief aan de raad van 19 december 2018 met kenmerk K 18/145, door de raad ontvangen op 19 december 2018, heeft de deken een dekenbezwaar ingediend tegen verweerster.
1.2 Het dekenbezwaar is behandeld ter zitting van de raad van 11 februari 2019 in aanwezigheid van de deken en verweerster. Daarvan is proces-verbaal opgemaakt.
1.3 Ter zitting is afgesproken dat de behandeling van de klacht wordt aangehouden.
1.4 Vervolgens heeft de deken bij e-mailbericht van 28 februari 2019 via een stafmedewerker gevraagd de zaak aan te houden voor de duur van zes maanden. De raad heeft daarin bij brief van 7 maart 2019 bewilligd. Uiterlijk 5 september 2019 zal de deken verslag doen van de stand van zaken en de gewenste voortgang.
1.5 Bij brief van 17 juli 2019 heeft de deken verslag gedaan en meegedeeld dat verweerster de gemaakte afspraken niet is nagekomen. De deken heeft om voortzetting van de behandeling gevraagd.
1.6 De voortgezette behandeling heeft plaatsgevonden op 18 oktober 2019 in aanwezigheid van de deken en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.7 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- het proces-verbaal van de zitting van 11 februari 2019;
- de brief van de deken van 17 juli 2019 met de bijlagen 1 tot en met 7;
- de brief van de deken van 11 oktober 2019 met de bijlagen 8 tot en met 14.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 In het kader van pro-actief toezicht wordt jaarlijks een groot aantal advocatenkantoren bezocht door of namens de deken. Er wordt tevoren gevraagd een vragenlijst in te vullen en financiële en andere gegevens van het kantoor te verschaffen. Een dergelijke vragenlijst is ingevuld door verweerster maar de gevraagde financiële gegevens van het kantoor zijn niet verstrekt. Wel werd summier financiële informatie verschaft over de privé situatie.
2.3 Op 29 mei 2018 heeft in het kader van de kantoorbezoeken een lid van de Raad van de Orde in het arrondissement G. samen met de stafjurist van het Bureau van de Orde een bezoek gebracht aan het eenmans-kantoor van verweerster te R. Er bestond geen bijzondere aanleiding voor het bezoek maar tijdens het kantoorbezoek is een groot aantal tekortkomingen en verbeterpunten geconstateerd. Met betrekking tot de financiële situatie van het kantoor is gekeken naar de aangifte inkomstenbelasting omdat dit de enige beschikbare financiële gegevens waren. In strijd met de voor verweerster geldende regelgeving bleken geen cijfers met betrekking tot de praktijk beschikbaar te zijn. In de belastingaangifte is geen inkomen uit arbeid of onderneming verantwoord.
2.4 Bij brief van 11 juni 2018 is verweerster over de uitkomsten van het kantoorbezoek uitvoerig geïnformeerd en is zij in de gelegenheid gesteld om binnen de gestelde termijn van acht weken te reageren. Daarbij is expliciet aangegeven dat vanwege de ernst van de financiële situatie en de omvang en aard van de geconstateerde gebreken verweerster er rekening mee moest houden dat als niet tijdig en compleet werd gereageerd dit consequenties zou hebben en dat zij er rekening mee moest houden dat op korte termijn een vervolgbezoek zou kunnen worden ingepland.
2.5 Bij brief van 11 juni 2018 is een opsomming van alle gebreken en verbeterpunten gegeven. Dit betreft onder meer de navolgende punten:
- de website schiet tekort en dient te worden aangevuld;
- de jaarstukken over 2016 zijn niet verstrekt en niet beschikbaar, wat in strijd is met artikel 6.5 van de Verordening op de advocatuur (Voda);
- er is geen meerjarenplan en verweerster maakt geen begroting;
- de informatie aan de cliënt is onvoldoende; de financiële afspraken worden onvoldoende besproken en vastgelegd door middel van een opdrachtbevestiging;
- de exoneratie op het briefpapier moet worden aangepast;
- verweerster beschikt niet over een kantoorhandboek;
- het kantoor van verweerster heeft geen klachtenregeling opgesteld;
2.6 Omdat verweerster niet binnen de gestelde termijn reageerde heeft de stafjurist deze zaak overgedragen aan de deken die verweerster op 11 september 2018 heeft proberen te bereiken en een voicemailbericht heeft ingesproken met het verzoek hem terug te bellen; idem op 25 september 2018.
2.7 Bij brief van 16 oktober 2018 is verweerster nader geïnformeerd over de consequenties van de geconstateerde tekortkomingen en het feit dat ze niet heeft gereageerd op de brief van 11 juni 2018. Gemeld werd onder meer:
(…)“Blijkens hetgeen besproken werd tijdens kantoorbezoek en zoals vastgelegd in de brief van 11 juni 2018 is er sprake van ernstige tekortkomingen. Voor de deken was en is dat aanleiding om te onderzoeken welke stappen nu moeten worden ondernomen. Daarom is door de deken een (tuchtrechtelijk) onderzoek gestart en bent u door hem tevergeefs benaderd. Hierbij stel ik u namens de deken voor de laatste maal in de gelegenheid om alsnog de gevraagde informatie aan te leveren. Mogelijk ten overvloede wijs ik u op het bepaalde in Gedragsregel 29.”
(…)
2.8 Tijdens het kantoorbezoek van 29 mei 2018 is gebleken dat er ook reden tot zorg was over de financiële situatie. De omzet bleek extreem gering zodat onder meer de vraag gerechtvaardigd lijkt of verweerster wel onafhankelijk en voldoende deskundig de praktijk kan uitoefenen. Daarom werd in de brief van 16 oktober 2018 aan de orde gesteld dat de omvang van de praktijk van verweerster extreem gering is en dat zij er rekening mee dient te houden dat de Raad van de Orde gebruik zal maken van de mogelijkheid die artikel 8e van de Advocatenwet biedt om onder bepaalde omstandigheden advocaten die niet duurzaam en stelselmatig de praktijk uitoefenen van het tableau te schrappen. Ook is zij er op gewezen dat de advocaat voldoende voeling moet houden met het eigene van het beroep door eigen praktijkuitoefening.
2.9 De deken heeft in dat verband gevraagd om een toelichting op de aard en omvang van de praktijk van verweerster gedurende in ieder geval de laatste drie jaar (ondersteund door de financiële gegevens die betrekking hebben op die periode). Aan verweerster is een termijn gegund van tien dagen om hierop te reageren en is aangezegd dat bij niet tijdig of inhoudelijk onvoldoende reageren ambtshalve bezwaren tegen verweerster ter kennis van de raad zullen worden gebracht. Hierop heeft zij niet gereageerd. De deken heeft vervolgens een dekenbezwaar ingediend dat op 11 februari 2019 is behandeld door de raad.
2.10 Op de zitting van 11 februari 2019 is de behandeling van het dekenbezwaar aangehouden om te bezien of het mogelijk was om in overleg met verweerster te komen tot een afbouw van de praktijk van verweerster binnen zes maanden. Uitgangspunt was dat de praktijk uiterlijk op 15 augustus 2019 zou zijn afgebouwd. Verweerster zou over de voortgang regelmatig verslag doen aan de deken.
2.11 Verder zijn er afspraken gemaakt over de betaling van de verschuldigde financiële bijdrage en over het weigeren van nieuwe zaken. De gemaakte afspraken zijn door de deken bevestigd in een e-mail van 28 februari 2019.
2.12 Vervolgens heeft de deken bij brief van 17 juli 2019 verslag gedaan aan de raad en bericht dat verweerster de gemaakte afspraken niet of niet stipt is nagekomen, niet bereikbaar is per telefoon en ook niet op e-mailberichten reageert en heeft om voortzetting van de behandeling gevraagd, die op 18 oktober 2019 heeft plaatsgevonden.
3 DEKENBEZWAAR
Verweerster heeft zich niet gedragen zoals een goed advocaat betaamt doordat:
a) zij niet heeft voldaan aan de voorschriften zoals die voor alle advocaten zijn vastgelegd in wettelijke voorschriften en in de Verordening op de Advocatuur, zoals bovenstaand in de brieven van 11 juni 2018 (2.6) en 16 oktober 2018 (2.8), weergegeven;
b) zij in strijd met gedragsregel 29 (gedragsregels 2018) niet heeft gereageerd op een verzoek van de deken om informatie;
c) zij zich zodanig heeft gedragen en gedraagt in de praktijkvoering dat gegronde vrees bestaat dat de belangen van rechtzoekende worden geschaad omdat de praktijkvoering in brede zin niet in overeenstemming is met de kernwaarden, met name de kernwaarden onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft geen schriftelijk verweer gevoerd. Op de zitting van 11 februari 2019 heeft zij onder meer gesteld dat zij wil meewerken aan afbouw van haar praktijk. Tijdens de voortgezette behandeling op 18 oktober 2019 heeft zij aangevoerd financiële problemen te hebben, die niet zijn opgelost. Zij is zo angstig dat zij niet meer reageert op brieven of berichtjes op haar antwoordapparaat. Zij is ingestort en heeft een uitkering aangevraagd. Voor het verkrijgen van een uitkering is het van belang dat zij professioneel “actief” is. Zij is bang dat zij geen uitkering krijgt als zij wordt geschrapt van het tableau.
4.2 Als zij bericht heeft over haar uitkering zal zij zich laten uitschrijven als advocaat. Zij heeft nog één zaak onder zich, die zij moet overdragen.
5 BEOORDELING
Ad klachtonderdeel a) en c)
5.1 De raad ziet aanleiding deze klachtonderdelen tezamen te behandelen omdat deze zien op de praktijkvoering van verweerster die niet voldoet aan de wettelijke voorschriften en de regels die zijn vastgelegd in de Voda, waardoor de belangenbehartiging van de cliënten in gevaar komt.
5.2 De raad stelt vast dat verweerster de bezwaren van de deken, zoals beschreven onder 2.9 en 2.12, niet betwist. De door de deken aangevoerde bezwaren zijn ernstig en staan een behoorlijke en goede dienstverlening in de weg. Verweerster handelt daarmee in strijd met de voor advocaten geldende (wettelijke) regels en ondanks het feit dat zij hierop herhaaldelijk is gewezen en de gelegenheid heeft gehad om haar handelwijze en praktijkvoering aan te passen, heeft zij dat niet gedaan. Erger, zij reageert niet eens meer op berichten en verzoeken van de deken om informatie. Hoewel de uitleg van verweerster over haar handelwijze in menselijk opzicht wellicht niet onbegrijpelijk is, is deze professioneel ontoelaatbaar en in hoge mate verwijtbaar. Het enkele feit dat verweerster is ingestort, is dramatisch voor haar persoonlijk, maar kan en mag geen reden zijn om de belangenbehartiging van de cliënt in gevaar te brengen.
5.3 Zeker van een advocaat mag worden verwacht dat deze zich aan de regelgeving houdt en indien hij/zij daarop door de deken wordt aangesproken, dient hij/zij daarover met de deken in contact te treden en zijn/ haar handelen aan te passen. Daar komt nog bij dat in deze klachtzaak, zoals de deken heeft aangevoerd, de kernwaarden van de advocatuur in het geding zijn, die de basis vormen van het beroep van advocaat. Het gaat in dit geval met name om de kernwaarden onafhankelijkheid, deskundigheid en integriteit. Die brengen onder meer mee dat een advocaat onafhankelijk, ook van zijn cliënt, en alleen in diens belang, zonder dat hij/zij een persoonlijk belang heeft, dient op te treden en voldoende deskundig is. De kernwaarde integriteit houdt onder andere in dat de advocaat zich gedraagt in overeenstemming met de professionele normen voor de advocatuur, zoals die zijn samengevat in art. 46 Advocatenwet. Deze kernwaarden raken direct aan een zorgvuldige en kwalitatief goede belangenbehartiging, waar iedere cliënt op moet kunnen vertrouwen. De handelwijze van verweerster brengt het reële risico mee dat deze kernwaarden worden geschonden. Deze onderdelen van het dekenbezwaar zijn dan ook gegrond.
Ad klachtonderdeel b)
5.4 De deken verwijt verweerster dat zij niet aanstonds heeft gereageerd op verzoeken van de deken om informatie. Ook hiertegen heeft verweerster zich niet verweerd. Verweerster heeft daarmee gedragsregel 29 (gedragsregels 2018) overtreden, hetgeen tuchtrechtelijk verwijtbaar is. Dit klemt temeer nu het om ernstige bezwaren gaat die zijn gerezen tegen verweerster en waarop de deken haar aanspreekt. Door niet te reageren en de vragen van de deken niet te beantwoorden en zelfs helemaal niets meer te laten horen, oordeelt de raad dit handelen tuchtrechtelijk verwijtbaar.
6 MAATREGEL
6.1 Bij de op te leggen maatregel neemt de raad in aanmerking dat het om ernstige verwijten gaat betreffende de praktijkvoering en schending van de voor verweerster als advocaat geldende regelgeving. Verweerster is hierop herhaaldelijk aangesproken en heeft ruim de tijd gekregen haar praktijkvoering aan te passen. Verweerster heeft daarop echter in het geheel niet gereageerd. Van belang is voorts dat na de zitting van de raad van 11 februari 2019 met de deken afspraken zijn gemaakt over de afbouw van de praktijk van verweerster waar zij zich ook niet aan heeft gehouden. Verweerster hoort niet thuis in de advocatuur. De raad zal dan ook de maatregel van schrapping opleggen. Het feit dat haar uitkering daarmee mogelijkerwijs is gevaar komt, is te betreuren maar kan niet als voldoende reden gelden om geen schrapping op te leggen. Dat risico komt voor rekening van verweerster.
7 KOSTENVEROORDELING
7.1 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.
7.2 Verweerster dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-1023.
7.3 Verweerster dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-1023.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het dekenbezwaar in al zijn onderdelen gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van schrapping op ingaande op de tweede dag na het onherroepelijk worden van deze beslissing;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.2;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. A.H. Lanting, E.A.C. van de Wiel, M.J.J.M. van Roosmalen, S.J. de Vries, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2019.
Griffier Voorzitter