Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:299

Zaaknummer

19-552

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Handelen of nalaten advocaat in zijn hoedanigheid van curator. Klacht gedeeltelijk niet-ontvankelijk vanwege beperkte volmacht. Niet gebleken dat verweerder zich in zijn functie van curator zodanig heeft gedragen dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2019

in de zaak 19-552

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: W. P., P. B.V.

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 8 augustus 2019 met kenmerk 2018 KNN144/714819, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In 2012 heeft de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de rechtbank) bedrijf A en bedrijf B failliet verklaard en verweerder aangesteld als curator in beide faillissementen.

1.2    In 2013 heeft de rechtbank bedrijf C failliet verklaard en verweerder aangesteld als curator in dit faillissement.

1.3    Klager was de (feitelijk) leidinggevende bij bedrijven A, B en C.

1.4    In juli 2014 heeft klager documenten aan verweerder gestuurd over een gestelde vordering op de heer B.

1.5    Bij vonnis van 20 januari 2015 heeft de rechtbank op eigen aangifte van de bestuurder, klager, de buitenlandse rechtsvorm bedrijf D en klager zelf failliet verklaard en verweerder aangesteld als curator.

1.6    Op 12 september 2016 heeft verweerder als curator in het faillissement van D bedrijven E en F gedagvaard. Van beide bedrijven is de heer B. de feitelijke eigenaar.

1.7    Bij beschikking van 29 december 2017 heeft de rechtbank bepaald dat moet worden afgezien van een (volledig) geconsolideerde afwikkeling van de faillissementen van bedrijven A, B, C en D en van klager in privé. Verder heeft de rechtbank bij deze beschikking bepaald dat slechts een gedeeltelijk geconsolideerde afwikkeling van deze faillissementen kan plaatsvinden voor zover het de kosten van de curator en de overige faillissementskosten betreft.

1.8    Klager heeft bij volmacht van 25 oktober 2018 (hierna: de volmacht) aan P. B.V. en de heer W. volmacht verleend om klachten in te dienen tegen verweerder over het handelen van verweerder als curator in het faillissement van bedrijf D.

1.9    Bij e-mail van 25 oktober 2018 is namens klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    zijn medewerker mr. W. heeft ingeschakeld voor het verrichten van werkzaamheden die zijn gedeclareerd in het faillissement van bedrijf B;

b)    onvoldoende onderzoek heeft verricht  naar de gronden voor het aanvragen van het eigen faillissement van klager in privé en van bedrijf D;

c)    op onjuiste gronden in het faillissement van bedrijf D de bedrijven E en F in rechte heeft betrokken.

2.2    De voorzitter zal de stellingen waarmee klager zijn klacht heeft onderbouwd hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling bespreken.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. In dat verband heeft verweerder – zakelijk en samengevat weergegeven – aangevoerd dat de klacht niet-ontvankelijk is voor zover deze gaat over zijn handelen buiten het faillissement van bedrijf D. Verder heeft verweerder aangevoerd dat de klacht voor het overige ongegrond is, omdat hij het vertrouwen in de advocatuur bij de vervulling van zijn functie als curator niet heeft geschaad.

 

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    De voorzitter stelt op grond van de volmacht vast dat klager P. B.V. en de heer W. alleen een volmacht heeft verleend voor het indienen van klachten tegen verweerder voor zover het gaat over het faillissement van bedrijf D en niet ook over de faillissementen van bedrijven A, B, C en klager zelf. Dit betekent dat klachtonderdeel a), dat over het handelen van verweerder als curator in het faillissement van bedrijf B gaat, op grond van artikel 46j, lid 1, aanhef en onder b, Advocatenwet, kennelijk niet-ontvankelijk is.

Ad klachtonderdelen b) en c)

4.2    Naar het oordeel van de voorzitter lenen klachtonderdelen b) en c) zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.3    De klacht gaat over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van curator. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Als een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Bij de beoordeling van de klacht wordt dan ook beoordeeld of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie en taak als curator in de hiervoor bedoelde zin heeft gedragen. Daarbij is van belang dat een curator onder toezicht staat van een rechter-commissaris die de mogelijkheid heeft om, waar nodig, de curator aan te spreken, te corrigeren en (zelfs) te ontslaan. Door deze rechterlijke controle is de tuchtrechter gehouden om de klacht met terughoudendheid te beoordelen.

4.4    Klachtonderdelen b) en c) gaan over handelingen van verweerder in zijn hoedanigheid van curator die onder het toezicht van de rechter-commissaris in het faillissement van bedrijf D vallen. Gesteld noch gebleken is dat klager de handelingen die hij verweerder verwijt destijds aan de rechter-commissaris heeft voorgelegd. Het is de voorzitter op grond van de dossierstukken niet gebleken dat verweerder zich in zijn functie van curator in het faillissement van bedrijf D zodanig heeft gedragen dat hij daardoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. In het licht van de uitvoerige toelichting van verweerder heeft klager klachtonderdelen b) en c) niet dan wel onvoldoende feitelijk onderbouwd. Van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet is dan ook geen sprake. De voorzitter zal klachtonderdelen b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- klachtonderdeel a), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet kennelijk niet-ontvankelijk;

- klachtonderdelen b) en c), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 23 december 2019.

 

griffier                                            voorzitter