Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:298

Zaaknummer

19-598

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop. Geen bijzondere omstandigheden om de termijnoverschrijding verschoonbaar te achten.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 23 december 2019

in de zaak 19-598

naar aanleiding van de klacht van:

klager

gemachtigde: mr. K.

tegen

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 26 augustus 2019 met kenmerk K 18/104, door de raad ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is met ingang van 1 juli 1999 deelnemer geworden in een arbeidsongeschiktheids- en ouderdomspensioenregeling. Deze regeling wordt uitgevoerd door de Stichting P.

1.2    Klager en de Stichting P. verschillen van mening over de uitleg van een pensioenreglement. Klager is hierover een rechtszaak tegen de Stichting P. gestart.

1.3    In eerste aanleg is klager in een procedure bij de kantonrechter bijgestaan door een jurist van DAS Rechtsbijstand. 

1.4    Bij vonnis van 6 april 2011 heeft de kantonrechter klager in het ongelijk gesteld.

1.5    Verweerster heeft klager vanaf 2012 bijgestaan in een hoger beroepsprocedure tegen het vonnis van de kantonrechter. 

1.6    Op 13 januari 2015 heeft in het hoger beroep een zitting bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) plaatsgevonden.

1.7    Bij arrest van 31 maart 2015 heeft het hof klager – kort gezegd – in het ongelijk gesteld.

1.8    Op 3 september 2018 heeft klager digitaal bij de (voormalige) deken een klacht ingediend over verweerster.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij klager onvoldoende deskundig heeft bijgestaan tijdens de hoger beroepsprocedure.

2.2    Ter onderbouwing van zijn klacht heeft klager gesteld dat verweerster zijn zaak niet had mogen accepteren of een pensioendeskundige had moeten inschakelen. Volgens klager heeft verweerster niet de zorgvuldigheid betracht die een behoorlijk handelend advocaat betaamt. Zo heeft verweerster nagelaten klager op correcte wijze te informeren over de kansen en/of (on)mogelijkheden van verdere acties tijdens de hoger beroepsprocedure en over haar bevinden en/of vraagpunten, aldus klager. Klager meent dat zijn klacht niet is verjaard, omdat hij verweerster bij e-mails van 12 januari 2017 en 9 januari 2018 nog

heeft aangeschreven.

 

3    VERWEER 

3.1    Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. De voorzitter zal dit verweer hierna, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken. 

 

4    BEOORDELING

4.1    Het meest verstrekkende verweer van verweerster is dat de klacht niet-ontvankelijk is, omdat de klacht is verjaard.

4.2    Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet is een klacht niet-ontvankelijk als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.

4.3    Op grond van de dossierstukken stelt de voorzitter vast dat de klacht gaat over de werkzaamheden die verweerster vanaf 2012 tot en met maart 2015, het moment waarop het hof het voor klager ongunstige arrest heeft gewezen, voor klager heeft verricht in het geschil over de uitleg van een pensioenreglement. De termijn van drie jaar als bedoeld in artikel 46 g lid 1 sub a Advocatenwet is dan ook in ieder geval op dan wel kort na 31 maart 2015 aangevangen. De klacht is echter pas drieënhalf jaar later, op 3 september 2018, door klager bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar. De in dit verband door klager genoemde e-mails van 2 januari 2017 en 9 januari 2018 maken dit oordeel niet anders, omdat klager al veel eerder, in ieder geval op dan wel kort na 31 maart 2015, kennis heeft genomen dan wel redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het door hem gestelde handelen of nalaten van verweerster. Het had dan ook op de weg van klager gelegen om zijn klacht over verweerster kort na het arrest van het hof, maar in ieder geval binnen drie jaar daarna, bij de deken in te dienen. Dat klager tot 3 september 2018 heeft gewacht met de indiening van zijn klacht komt voor zijn risico.

4.4    Het is de voorzitter op grond van de dossierstukken niet gebleken dat sprake is van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat klager de klacht buiten de termijn van drie jaar heeft ingediend. De klacht tegen verweerster is op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet dan ook niet-ontvankelijk.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g, lid 1, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 23 december 2019.

 

griffier                                     voorzitter