Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

12-08-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:295

Zaaknummer

18-147

Inhoudsindicatie

Verweerder is als advocaat in dienstbetrekking werkzaam geweest op het kantoor van verweerder. In het kader van zijn vertrek van dat kantoor is een geschil ontstaan dat in een schikking is geëindigd. Verweerder wordt verweten dat hij de voorwaarden van de schikking niet is nagekomen door niet te reageren op verzoeken van klager om informatie die betrekking had op de uitvoering van de schikking en dat hij zich onnodig grievend over klager heeft uitgelaten. Ten aanzien van het 1e klachtonderdeel is de raad van oordeel dat verweerder weliswaar laat heeft gereageerd naar klager toe, maar daarvoor zijn  excuses heeft aangeboden terwijl klager zelf ook niet steeds adequaat heeft gereageerd naar verweerder toe. Ten aanzien van de gestelde onnodig grievende uitlatingen is de raad van oordeel dat daarvan geen sprake is gelet op het feit dat de uitlatingen zijn gedaan in een sfeer van hoog opgelopen emoties van beide kanten, terwijl klager als professional “tegen een stootje moet kunnen”. Bovendien zijn de uitlatingen gedaan in een periode die voor verweerder persoonlijk zeer moeilijk was, wat bij klager bekend was. Beide klachtonderdelen zijn ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 12 augustus 2019

in de zaak 18-147

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

 

   VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 29 augustus 2017, heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder, welke klacht is aangevuld bij brief van 8 spetember 2017.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 februari 2018 met kenmerk 17-0244/FH/hvdh, door de raad ontvangen op 7 februari 2017, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 juni 2019 in aanwezigheid van verweerder. Klager is zonder bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van:

-    het van de deken ontvangen dossier;

-    het e-mailbericht van verweerder van 21 september 2018 met bijlagen;

-    het e-mailbericht van klager van 27 september 2018 met bijlagen;

-    het e-mailbericht van verweerder van 26 februari 2019 met bijlagen.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder is als advocaat in dienstbetrekking werkzaam geweest op het kantoor van klager. Naar aanleiding van het vertrek van dat kantoor is een geschil ontstaan. Daarover  is een procedure bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gevoerd, die in een schikking van 20 januari 2017 is geëindigd. Daarbij is onder meer (voor zover in deze zaak van belang) overeengekomen dat verweerder een bedrag van € 28.000,- zal betalen aan klager. Indien verweerder zijn twee eerstvolgende BOPZ-piketweekdiensten aan klager overdraagt, is hij een bedrag van € 25.000,- verschuldigd. Betaling zal in beide gevallen plaatsvinden door voldoening van het bedrag van € 14.000,- respectievelijk € 12.500,-, uiterlijk op 28 februari 2017. Het nog resterende bedrag zal worden voldaan in zes gelijke maandelijkse termijnen, te betalen voor het einde van de maand, voor het eerst in de maand maart 2017.

2.3    Op 28 februari 2017 heeft verweerder een bedrag van € 12.500,- overgemaakt aan klager.

2.4    Op 11 mei 2017 heeft klager een e-mail van verweerder ontvangen waarin deze stelt dat

“(…) u [klager] het meest deerniswekkende persoon bent dat ik ken” “(…) treurig, zielig en kinderachtig en dat U [klager] klaarblijkelijk niks beter te doen (heeft) in uw eenvoudig bestaan.”

2.5    Vervolgens is over de nakoming van de schikking ten aanzien van de overname van de tweede BOPZ-piketweekdienst onenigheid ontstaan. Na ingebrekestelling heeft verweerder op 21 juli 2017 een bedrag van € 3.583,- betaald aan klager, waarbij naast de  maandelijkse termijn kennelijk ook voor de overname van de tweede BOPZ-piketweekdienst is betaald. Op de betalingsopdracht stond de Latijnse tekst:

“nemo malus felix”, wat betekent: niemand die slecht is, is gelukkig.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

hij zich niet heeft gedragen zoals een behoorlijk advocaat  betaamt door in strijd met gedragsregel 17 en 31 (gedragsregels 1992) te handelen.

Toelichting

3.2    Verweerder heeft op geen enkele manier gereageerd op verzoeken van klager tot overdracht van de BOPZ-piketdiensten, zoals was overeengekomen in de tussen partijen getroffen schikking van 20 januari 2017 bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden. Klager verwijt verweerder dat deze met zijn handelwijze er blijk van geeft niet te streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen. Voorts stelt klager dat verweerder zeer beledigende en onnodig grievende uitlatingen heeft gedaan jegens klager, zoals bovenstaand onder 2.4 en 2.5 weergegeven.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerder stelt dat er geen sprake is van overtreding van gedragsregel 17, aangezien hij zich keurig aan elke voorwaarde van de door partijen getroffen schikking van 20 januari 2017 heeft gehouden. Verweerder meent dat de afwikkeling van de schikking een civielrechtelijke kwestie is en niet een zaak die aan de deken moet worden voorgelegd.

4.2    Voorts stelt verweerder zich op het standpunt dat van overtreding van gedragsregel 31 eveneens geen sprake is. Verweerder heeft zich niet onnodig grievend uitgelaten over klager en hij heeft betamelijk gehandeld en binnen de grenzen van de omgangsvormen zoals die in de advocatuur in acht dienen te worden genomen. In dat verband verwijst verweerder naar de situatie tussen klager en hem en de context van het geschil. Verweerder heeft geen woorden gebezigd die grievend zijn, aangezien hij geen scheldwoorden heeft gebruikt en zijn mening over klager is een reactie  op een onbetamelijk handelen van klager dat al meer dan een jaar duurt.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt vast dat in deze zaak onenigheid is ontstaan tussen twee advocaten over de afwikkeling van het dienstverband van de één (verweerder) bij de ander (klager). Uiteindelijk is het geschil geëindigd in een schikking. Over de uitvoering van de gemaakte afspraken is ook weer onenigheid ontstaan.

Ten aanzien van gedragsregel 17

5.2    Klager verwijt verweerder dat deze niet heeft gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt door in strijd te handelen met de regel dat advocaten moeten streven naar een onderlinge verhouding die berust op welwillendheid en vertrouwen doordat hij niet (adequaat) heeft gereageerd op brieven en e-mails van klager en/of diens advocaat van 2 en 16 juni 2017.

5.3    De raad overweegt daarover als volgt. Vaststaat dat verweerder op de brieven van klager van 2 en 16 juni 2017 over de overdracht van de BOPZ-piketdiensten niet onmiddellijk heeft gereageerd. Dat enkele feit levert niet een tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op; temeer daar in de schikking geen termijn is opgenomen waarbinnen de overdracht van de BOPZ-diensten moest plaatsvinden maar alleen dat verweerder zijn eerstvolgende BOPZ-piketdiensten al dan niet kon overdragen en, als hij dat niet deed, hij een bedrag ter compensatie moest betalen. Daar komt nog bij dat ook klager van zijn kant niet altijd onmiddellijk heeft gereageerd op brieven van verweerder. Zo was bij de overeengekomen schikking van 20 januari 2017 afgesproken dat verweerder een factuur zou ontvangen. Verweerder heeft via de raadsman van klager eerst op 24 maart 2017 een reactie ontvangen op de e-mail van zijn advocaat van 2 maart 2017, met excuses voor de late beantwoording. In die omstandigheden, zo is de raad van oordeel, kan verweerder niet worden verweten dat hij niet meteen heeft gereageerd op de brieven van klager van 2 en 16 juni 2017 en kan dit niet worden gezien als gebrek aan welwillendheid en vertrouwen. Overigens heeft verweerder op de ingebrekestelling van 12 juli 2017 van de advocaat van klager waarin hij werd gesommeerd binnen 15 dagen na verzending van de brief te betalen, tijdig gereageerd door op 21 juli 2017 te betalen.

5.4    Bij dit oordeel betrekt de raad tevens het feit dat verweerder ter zitting ten aanzien van zijn handelwijze heeft verwezen naar de voorgeschiedenis. Klager zou loonafspraken niet zijn nagekomen en gemaakte afspraken eenzijdig hebben gewijzigd en zelf ook niet tijdig op brieven van verweerder hebben gereageerd. Klager was ter zitting niet aanwezig, zodat dit niet weersproken is. De raad ziet dan ook in de geschetste omstandigheden geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder.

5.5    Het argument van verweerder dat het hier om een louter civielrechtelijke kwestie gaat, is niet juist. Naast het civielrechtelijke aspect is er het tuchtrechtelijke, voor zover klager de handelwijze van verweerder aan de orde stelt. Het tuchtrecht dient om dat handelen te beoordelen.

Ten aanzien van gedragsregel 31

5.6    Voorts zou verweerder zich onnodig grievend hebben uitgelaten over klager zoals hiervoor onder 2.4. en 2.5  beschreven. Verweerder heeft aangevoerd dat de aangehaalde zinssneden niet onnodig grievend zijn omdat hij geen scheldwoorden heeft gebruikt. Dat enkele argument is, naar het oordeel van de raad, onvoldoende. Desalniettemin is geen sprake van schending van gedragsregel 31. De raad overweegt daartoe als volgt.

5.7    Verweerder heeft aangegeven dat de emoties bij beide partijen hoog waren opgelopen vanwege hun onderlinge conflict terwijl hij bovendien persoonlijk een moeilijke tijd doormaakte, die hij ter zitting heeft toegelicht. Deze betroffen zijn privé leven, zoals de zorgen om zijn eerste kind, dat veel te vroeg is geboren en de ernstige ziekte en het overlijden van zijn schoonmoeder in dezelfde periode. Klager was daarvan op de hoogte. Klager was ook niet op de zitting om hierop ten overstaan van de raad te reageren zodat de raad uitgaat van de juistheid van de lezing van verweerder. In die situatie heeft verweerder zijn litigieuze uitlatingen gedaan. Verweerder heeft verder ter zitting verklaard dat hij daar achteraf spijt van heeft en dat hij nu niet weer op die manier zou doen. Gelet op de geschetste omstandigheden alsmede het feit dat klager als professional “tegen een stootje moet kunnen”, oordeelt de raad de uitlatingen niet als tuchtrechtelijk verwijtbaar, hoewel het handelen van verweerder niet de schoonheidsprijs verdient. Ten overvloede overweegt de raad dat van beide partijen een meer professionele houding had mogen worden verwacht. De klacht is ongegrond.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in al haar onderdelen ongegrond.

 

Aldus gewezen door mr. A.H.M. Dölle, voorzitter, mrs. J.A. Holsbrink, E.A.C. van de Wiel, M.J.J.M. van Roosmalen, H.Q.N. Renon, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 12 augustus 2019.

 

Griffier                                                                   Voorzitter