Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:235

Zaaknummer

19-423/DH/DH

Inhoudsindicatie

De raad verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a en in relatie tot klaagster gegrond. Door haar handelen is klaagster onterecht niet in staat gesteld het onder tijdsdruk gedane voorstel voor een minnelijke regeling behoorlijk te beoordelen. De raad maakt verweerster van deze gang van zaken een ernstig tuchtrechtelijk verwijt en acht, mede het tuchtrechtelijke verleden van verweerster in aanmerking genomen, de maatregel van berisping geboden. Klacht voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 11 november 2019 in de zaak 19-423/DH/DH naar aanleiding van de klacht van:

 

klagers

 

over:

 

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 21 december 2018 hebben klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 24 juni 2019 met kenmerk K269 2018 ar/ak, door de raad op diezelfde dag ontvangen, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Den Haag de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2019 in aanwezigheid van klagers en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen klachtdossier. De raad heeft voorts kennis genomen van de e-mail met bijlagen van 29 augustus 2019 van klagers.

 

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klagers zijn met elkaar gehuwd.

2.2    Klager heeft twee broers, P. en O.. Hun vader is op 22 juni 2011 overleden.

2.3    De vader heeft bij testament over zijn nalatenschap beschikt. Bij dit testament heeft vader twee van zijn kinderen, te weten klager en P., als (enige) erfgenamen aangewezen. Tevens heeft vader klagers tot executeurs en afwikkelingsbewindvoerders benoemd. 

2.4    Binnen de nalatenschap valt onder meer een besloten vennootschap (hierna: de BV).

2.5    Tussen klagers enerzijds en P. anderzijds is een juridisch geschil ontstaan over de nalatenschap en zijn verschillende aan dit geschil verwante (juridische) procedures gevoerd. In dit kader heeft P. klagers op enig moment gedagvaard vanwege (de afwikkeling van) de nalatenschap. In deze kwestie wordt P. bijgestaan door verweerster. Klagers worden bijgestaan door mr. M. 

2.6    In het kader van de (aanverwante) ondernemingsrechtelijke kwestie heeft de advocaat van P., mr. Van D., bij brief van 19 maart 2018 aan klager in zijn hoedanigheid van directeur van de BV, kort samengevat, geïnformeerd over de bezwaren van P. over het beleid van en de gang van zaken in de BV. Daarbij heeft mr. Van D. klager een procedure bij de Ondernemingskamer in het vooruitzicht gesteld als een reactie van klager binnen de door mr. Van D. gestelde termijn zou uitblijven. Bij brieven van 29 maart 2018 en 17 april 2018 heeft klager hierop gereageerd.

2.7    In het kader van een dagvaardingsprocedure is onder meer in hoger beroep bij het Gerechtshof Den Haag geprocedeerd. In dat hoger beroep heeft op 13 april 2018 pleidooi plaatsgevonden. Op voorstel van (de voorzitter van) het Gerechtshof is op 3 mei 2018 een schikkingscomparitie bepaald.

2.8    Bij e-mail van 2 mei 2018 om 11.06 uur heeft P. aan verweerster, in kopie conform aan het secretariaat van het kantoor van verweerster, onder meer het volgende geschreven:

    “(…) Zou een van jullie s.v.p. bijgevoegd document vandaag kunnen faxen naar: afdeling Bestuurlijk Juridische Zaken (BJZ) 088-6990164 van het Parket-Generaal?

    Het fax apparaat hier heeft er geen zin meer in.

Ik zal heden de brief op de bus doen.

Ik ga ervan uit dat jullie me kunnen helpen met het faxen (…)”

2.9    Blijkens het verzendrapport is de in randnummer 2.8 bedoelde brief van P. op 2 mei 2018 om 11.51 uur vanaf het faxapparaat van het kantoor van verweerster aan de werkgever van klaagster toegezonden. In die brief heeft P. aan de werkgever van klaagster onder meer het volgende geschreven:

“(…)” Met dit schrijven wil ik een klachtenprocedure in gang zetten tegen een van uw (mogelijk voormalige) medewerksters. (…) Ik verzoek u vriendelijk deze klacht te behandelen en te onderzoeken of [klaagster] direct dan wel indirect toegang kan (kon) hebben tot betreffende gegevensvastleggingen en of er van die mogelijkheid gebruik gemaakt is (was) door haar. Indien dit namelijk het geval blijkt te zijn dan heeft zij onrechtmatig zich de toegang verschaft tot mijn persoonsgegevens. Ik ben alsdan ernstig in mijn recht op privacy geschaad. Ik verzoek u alsdan de passende maatregelen te treffen die horen bij het oneigenlijk gebruik van die wetenschap en in mijn beleving een zeer ernstig misbruik van de uit hoofde van haar functie verleende bevoegdheden. (…)”

2.10    Bij e-mail van 2 mei 2018 te 15.54 uur heeft verweerster aan mr. M. een brief toegezonden, inhoudende een voorstel strekkende tot onder meer de afwikkeling van de nalatenschap. Dit voorstel had onder meer de navolgende inhoud:

“(…) In het proces-verbaal zal tevens worden opgenomen dat de nalatenschap van de vader van partijen tegen finale kwijting en vrijwaring is afgewikkeld en partijen over de nalatenschap dan wel het executeurschap dan wel de BV of de bestuurdersaansprakelijkheid geen procedures meer zullen voeren. (…) Indien dit voorstel niet vóór morgen 8.30 uur in zijn geheel is aanvaard dan is het daarmee komen te vervallen. (…)”

2.11    Op 3 mei 2018 heeft in hoger beroep de comparitie van partijen plaatsgevonden. Tussen klagers en P. is het niet tot een schikking gekomen.

2.12    Op 4 december 2018 heeft het Gerechtshof Den Haag (in de dagvaardingsprocedure) eindarrest gewezen. Er is geen beroep in cassatie ingesteld.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klagers verwijten verweerster het volgende.

a)    Verweerster heeft op 2 mei 2018 op verzoek van P. vanaf haar kantoor een klacht tegen klaagster naar haar werkgever laten faxen, als gevolg waarvan een integriteitsonderzoek naar klaagster heeft plaatsgevonden;

b)    Verweerster heeft onjuiste mededelingen gedaan aan zowel de rechtbank Rotterdam als het Gerechtshof Den Haag;

c)    Verweerster heeft onvoldoende professionele distantie in acht genomen.

3.2    Volgens klagers heeft verweerster met haar handelen gedragsregels 6, 7, 8, 20 lid 2 en 24 geschonden.

3.3    Aan klachtonderdeel a) hebben klagers ten grondslag gelegd dat, gelet op  het moment waarop de klacht van P. over klaagster werd gefaxt, geen sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden. In die tijd waren de advocaat van klagers, mr. M., enerzijds en verweerster anderzijds immers volop in onderhandeling over een te sluiten vaststellingsovereenkomst met oog op de schikkingscomparitie die op 3 mei 2018 bij het Gerechtshof stond gepland. Volgens klagers had verweerster zich dan ook moeten onthouden van het faxen van de klacht van P. aan de werkgever van klaagster. Het had in elk geval op de weg van verweerster gelegen om gelet op die (lopende) schikkingsonderhandelingen, mr. M., gelijk op de hoogte te brengen van de ingediende klacht van P. en niet pas op 3 mei 2018, toen de comparitie reeds vergevorderd was. Bovendien wist verweerster dat het voor klagers van belang was dat in de schikking zou worden opgenomen dat P. geen nieuwe procedures zou starten. Met verzending van de klacht op 2 mei 2018 en daarmee op een moment vóórdat de vaststellingsovereenkomst zou zijn gesloten, was die klacht buiten de overeenkomst gevallen, aldus klagers.

3.4    In aanvulling op klachtonderdeel b) hebben klagers aangevoerd dat zij de door verweerster in de gevoerde procedures gedane onjuiste mededelingen hebben kunnen weerleggen, maar dat dit (onnodig) veel werk heeft gekost. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel geven klagers een aantal voorbeelden van gedragingen van verweerster die in hun ogen tuchtrechtelijk verwijtbaar zijn. Als voorbeeld noemen klagers dat verweerster in de appelprocedure een brief van 19 maart 2018 van mr. Van D. heeft ingebracht, terwijl die brief diverse onjuistheden bevat.

3.5    Ter toelichting op klachtonderdeel c) hebben klagers betoogd dat verweerster zich teveel heeft vereenzelvigd met de standpunten van P.. Volgens klagers zijn de brieven van verweerster immers doorspekt met een persoonlijke visie op de zaak. Daarnaast hebben klagers op uitdrukkelijk verzoek van verweerster met P. gecommuniceerd via hun advocaat, terwijl verweerster P. wél rechtstreeks met klagers liet mailen. Zodoende heeft verweerster de gedragsregels aangaande confraternele correspondentie omzeild. Tot slot heeft verweerster, in samenwerking met mr. Van D., gedreigd met een gang naar de Ondernemingskamer, zodat de brief van 19 maart 2018 in de nalatenschapsprocedure bij het Gerechtshof kon worden ingebracht en de druk op de onderhandelingen kon worden opgevoed.

4    VERWEER

4.1    Verweerster betwist klachtwaardig te hebben gehandeld. Verweerster erkent dat haar secretaresse op 2 mei 2018, op verzoek van P., zijn klacht naar de werkgever van klaagster heeft gefaxt, omdat zijn faxapparaat stuk was. De klacht van P. over klaagster had echter niets te maken met de afwikkeling van de nalatenschap van vader en evenmin met de schikkingscomparitie bij het Gerechtshof op 3 mei 2018. Immers, de klacht van P. is ingediend naar aanleiding van een brief van klager aan mr. Van D.. De klacht is van P. en niet ingediend door verweerster namens P.. Aan de klacht liggen geen strategische overwegingen ten grondslag. Bovendien stond het verweerster vanwege haar geheimhoudingsplicht niet vrij om zonder toestemming van P. mr. M. over de klacht in te lichten. Verweerster heeft mr. M. tijdens de schikkingscomparitie op 3 mei 2018 op de hoogte gesteld van de klacht van P., toen bleek dat als voorwaarde werd gesteld dat partijen geen nieuwe klachten tegen elkaar mochten indienen. Daarop heeft verweerster P. te kennen gegeven dat zij gehouden was te melden dat hij een klacht tegen klaagster had ingediend.

4.2    Voorts stellen klagers ten onrechte dat verweerster onjuiste feitelijke mededelingen heeft gedaan teneinde hen in een ongunstig daglicht te stellen. Ook het verwijt van klagers dat verweerster onvoldoende professionele distantie in acht heeft genomen is onterecht. Verweerster heeft de belangen van P. behartigd en dit stond haar vrij. 

4.3    Voor het overige zal op het verweer hierna – waar nodig – worden ingegaan. 

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt allereerst vast dat het klachtdossier een lijvig dossier is. Klagers hebben bij brief van 21 december 2018 een aantal klachten tegen verweerster geformuleerd en daarbij een aantal omvangrijke bijlagen gevoegd. Ook verweerster heeft bij het door haar gevoerde verweer een grote hoeveelheid bijlagen overgelegd. Voor de door partijen over en weer ingebrachte bijlagen geldt dat die stukken niet (telkens) zijn voorzien van een duidelijke toelichting en soms enige (tuchtrechtelijke) relevantie ontberen. Naar het oordeel van de raad vormt de door de deken geformuleerde klachtomschrijving een volledige en duidelijke samenvatting van de klacht zoals die in de klachtbrief (in combinatie met het dossier) van klagers is omschreven. Desgevraagd hebben klagers ter zitting van de raad tegen deze weergave van de klachten geen bezwaar gemaakt. Gelet hierop zal de raad de klachten zoals deze door de deken zijn benoemd behandelen en beoordelen.

5.2    De klacht ziet op het handelen van verweerster als advocaat van de wederpartij. Partijdigheid is één van de kernwaarden waaraan de advocaat dient te voldoen; de advocaat is partijdig bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen en (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Klachtonderdeel a)

5.3    Dit klachtonderdeel ziet op de klacht van P., die op zijn verzoek vanaf het kantoor van verweerster naar de werkgever van klaagster is gefaxt. De raad overweegt dat de Advocatenwet niet een klachtrecht in het leven heeft geroepen voor een ieder, maar slechts voor degenen die door het handelen of nalaten van een advocaat rechtstreeks in zijn of haar belang zijn of kunnen worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke toetsing is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.4    Naar het oordeel van de raad kan klager niet klagen over dit klachtonderdeel bij gebrek aan een zelfstandig belang daarbij. Hoewel voorstelbaar is dat ook klager mogelijk gevolgen heeft ondervonden van het ingestelde integriteitsonderzoek naar klaagster, maakt dat naar het oordeel van de raad nog niet dat hij een zelfstandig belang heeft. Anders dan klaagster, is klager door toedoen van verweerster immers niet rechtstreeks in zijn belang getroffen. Gelet hierop zal de raad klager niet-ontvankelijk verklaren in dit klachtonderdeel.

5.5    Nu de klacht van P. tegen klaagster is ingediend, heeft zij uiteraard wel een zelfstandig belang.  

5.6    Verweerster staat P. bij in het kader van de afwikkeling van een nalatenschap en het laten verzenden van een brief past in beginsel niet bij de werkzaamheden van een advocaat. P. kan ook op andere manieren brieven versturen. Voor het versturen van de klacht van P. geldt dat des te meer. De raad ziet de verzending per fax van de klacht van P. vanaf het kantoor van verweerster tegen de achtergrond van de schikkingsonderhandelingen die vanaf 13 april 2018 gaande waren. De klacht is verzonden op 2 mei 2018, terwijl de schikkingscomparitie de volgende dag gepland stond. De klacht van P. gaat over de inhoud van de hierboven (in randnummer 2.6) genoemde brief van klager van 29 maart 2018, die is gestuurd als reactie op een namens P. naar klager gestuurde brief over het beleid van en de gang van zaken in de BV. Daar komt bij dat verweerster aan het einde van de middag van 2 mei 2018 aan mr. M. een concreet schikkingsvoorstel ter finale afwikkeling had toegezonden, onder meer inhoudende dat partijen geen nieuwe procedures meer zouden voeren, maar zonder daarbij melding te maken van de via haar kantoor ingediende klacht, terwijl dit voorstel de volgende ochtend voor 8.30 uur moest worden aanvaard. Verweerster heeft de druk om het schikkingsvoorstel te ondertekenen bij klagers op deze wijze hoog opgevoerd, terwijl zij wist of in elk geval redelijkerwijs had kunnen weten, dat bij aanvaarding daarvan de klacht van P. onder het bereik van de vaststellingsovereenkomst zou komen te vallen. Onder deze omstandigheden had verweerster geen gevolg moeten geven aan het verzoek van P. om de brief te faxen, dan wel had zij in overleg met P. dienen zorg te dragen dat mededeling werd gedaan van de ingediende klacht. Verweerster had kunnen voorzien dat de uitvoering daarvan een verstrekkend gevolg voor klaagster kon hebben, dat zich ook heeft voorgedaan. Dat verweerster de inhoud van de brief op het moment dat deze vanaf haar kantoor werd gefaxt niet kende, disculpeert haar niet. Verweerster is immers in tuchtrechtelijke zin verantwoordelijk voor het reilen en zeilen op haar kantoor, voor haar eigen handelen en voor het handelen van de op dat kantoor werkzame medewerkers. Ten aanzien van het standpunt van verweerster dat het haar vanwege haar geheimhoudingsplicht jegens P. niet vrij stond om mr. M. op een eerder moment in te lichten over de klacht van P. is de raad van oordeel dat, ook als dit juist zou zijn, het op de weg van verweerster zou hebben gelegen om haar voorstel aan de advocaat van klaagster niet te doen zoals zij heeft gedaan.   

5.7    Op grond van de feiten en omstandigheden, in onderling verband beschouwd, is de raad van oordeel dat verweerster de gerechtvaardigde belangen van klaagster ernstig heeft veronachtzaamd, zodat dit klachtonderdeel ten aanzien van klaagster gegrond zal worden verklaard.

Klachtonderdeel b)

5.8    Zoals onder 5.2 overwogen heeft een advocaat een grote mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Daarbij mag hij echter geen feiten poneren die onjuist zijn of waarvan hij behoort te weten dat die onjuist zijn, maar hij mag daarbij wel afgaan op hetgeen zijn cliënt hem meedeelt.

5.9    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt dat verweerster een brief afkomstig van mr. Van D. in de procedure heeft ingebracht. Achteraf bleek dat in die brief ten onrechte is vermeld dat P. de in die brief bedoelde jaarstukken van de BV niet (van klager) had ontvangen. Hoewel dat geen schoonheidsprijs verdient, is daarmee gelet op de door verweerster gegeven toelichting en het ter zake door haar gevoerde gemotiveerde verweer naar het oordeel van de raad geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster.

5.10    Ten aanzien van dit klachtonderdeel geldt voor het overige dat klagers tegenover de gemotiveerde en gedocumenteerde betwisting door verweerster van de diverse aan haar verweten gedragingen, onvoldoende hebben gesteld, laat staan aannemelijk gemaakt, om de conclusie te kunnen dragen dat de verwijten terecht zijn. Naar het oordeel van de raad is uit het klachtdossier dan ook niet gebleken dat verweerster in procedures bij de rechtbank Rotterdam en het Gerechtshof bewust dan wel verwijtbaar onwaarheden heeft verstrekt.

5.11    De raad voegt hieraan toe dat klagers zich klaarblijkelijk niet kunnen verenigen met de door verweerster namens haar cliënt ingenomen standpunten. De raad stelt voorop dat een gerechtelijke procedure is gericht op waarheidsvinding en dat partijen in die procedure in de gelegenheid worden gesteld hun standpunten weer te geven en over en weer te reageren op elkaars standpunten. Het is vervolgens aan de rechter voorbehouden om de  stellingen en standpunten van partijen te beoordelen en, na eventuele bewijsopdrachten, het geschil te beslechten. Indien en voor zover klagers van oordeel zijn dat de door verweerster namens haar cliënt naar voren gebrachte feiten en stellingen niet juist zijn, had het op de weg van klagers gelegen om zich in rechte hiertegen te verweren. Dat klagers die stellingen bij de gerechtelijke instanties – met succes - hebben kunnen weerleggen, hetgeen hen weliswaar veel tijd en moeite heeft gekost, is dan ook een bijkomstigheid  die verweerster niet kan worden tegengeworpen.

Klachtonderdeel c)

5.12    Tot slot verwijten klagers verweerster – kort gezegd – dat zij onvoldoende professionele distantie tot haar cliënt heeft bewaard. Van een behoorlijk handelend advocaat mag worden verwacht dat deze een professionele distantie tot zijn cliënt bewaart en een gerezen geschil zakelijk benadert en in goede banen tracht te leiden. Dat verweerster onvoldoende professionele distantie (heeft) betracht, is echter op basis van het klachtdossier, het gemotiveerde verweer van verweerster en het verhandelde ter zitting niet komen vast te staan. Daarom is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

 

6    MAATREGEL

6.1    Verweerster heeft de belangen van klaagster zoals hiervoor is geoordeeld, ernstig veronachtzaamd. Door haar handelen is klaagster onterecht niet in staat gesteld het onder tijdsdruk gedane voorstel voor een minnelijke regeling behoorlijk te beoordelen. De raad maakt verweerster van deze gang van zaken een ernstig tuchtrechtelijk verwijt en acht, mede het tuchtrechtelijke verleden van verweerster in aanmerking genomen, de maatregel van berisping geboden.

 

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klagers betaalde  griffierecht van € 50,- vergoeden.

7.2     Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a) € 25,- reiskosten van klagers,

b) € 750,- kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en

c)  € 500,- kosten van de Staat.

7.3     Verweerster moet het bedrag van € 25,- reiskosten binnen vier weken  nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klagers. Klaagster geeft daartoe tijdig haar rekeningnummer schriftelijk aan verweerster door.

7.4    Verweerster moet het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.

7.5    Verweerster moet het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in klachtonderdeel a);

-    verklaart klachtonderdeel a) in relatie tot klaagster gegrond;

-    verklaart klachtonderdelen b en c ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van berisping op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klagers;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 25,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.

 

Aldus beslist door mr. S.M. Krans, voorzitter, mrs. P.S. Kamminga, P. Rijpstra, J.H.M. Nijhuis en M.F. Laning, leden, bijgestaan door mr. D.L. van Lijf als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2019.