Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:234

Zaaknummer

19-661/DH/DH/W

Inhoudsindicatie

Wrakingsverzoek. De raad verklaart verzoeker sub 1 niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek en wijst het door verzoekers sub 2 en sub 3 ingediende verzoek tot wraking af.

Uitspraak

Beslissing van de wrakingskamer van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (hierna: de raad) van 11 november 2019 in de zaak 19-661/DH/DH/W naar aanleiding van het verzoek om wraking van de hierna te noemen tuchtrechters van de raad, ingediend door:

 

1.    [verzoeker 1]

2.    [verzoeker 2]

3.    [verzoeker 3]

 

verzoekers.

 

1 De procedure

1.1

Bij de raad is een klacht van verzoekers sub 2 en 3 aanhangig met zaaknummer 18-1001/DH/DH. Bij beslissing van 20 maart 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Verzoekers sub 2 en 3 hebben vervolgens een verzetschrift ingediend. Het verzetschrift is behandeld op de zitting van de raad van 23 september 2019 door mrs. [naam voorzitter], [namen advocaat-leden].

1.2

Bij op 23 september 2019 ter griffie van de raad ingekomen verzoekschrift hebben verzoekers de wraking verzocht van de hiervoor in 1.1 vermelde tuchtrechters. Deze tuchtrechters hebben bij brief d.d. 29 september 2019 laten weten niet in de wraking te berusten.

 

2 Ontvankelijkheid van verzoeker sub 1

2.1

Het wrakingsverzoek is mede ingediend namens verzoeker sub 1. Verzoeker sub 1 is echter geen partij in de procedure zaaknummer 18-1001-DH/DH, in het kader van welke procedure het wrakingsverzoek is ingediend. Om die reden is verzoeker sub 1 niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek.

 

3 Beoordeling van het wrakingsverzoek

3.1

De artikelen 512 tot en met 519 Wetboek van Strafvordering zijn ingevolge artikel 47 Advocatenwet van overeenkomstige toepassing ten aanzien van de tuchtrechters van de raad. Ingevolge artikel 512 Wetboek van Strafvordering kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen, worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

3.2

Verzoekers hebben in hun verzoekschrift de gronden voor wraking van genoemde tuchtrechters weergegeven. Deze gronden komen in de kern op het volgende neer.  Er is sprake van de schijn van vooringenomenheid van de genoemde tuchtrechters, omdat:

1.    de voorzitter verzoeker sub 2 slechts vijf minuten spreektijd heeft gegeven;

2.    deze beperking was voor verzoeker sub 2 de directe aanleiding zijn eerste voornemen tot wraking te uiten;

3.    de voorzitter heeft gemeend de leden niet te moeten voorstellen, hetgeen toch behoort tot de normale beleefdheid en procesorde;

4.    de grove onderbreking(en) vanaf het allereerste begin tijdens het gehouden pleidooi van verzoeker sub 2;

5.    door de voorzitter het principe van hoor en wederhoor totaal is genegeerd;

6.    daardoor wederom de schijn van aanwezigheid van partijdigheid is aangetoond;

7.    geen van de leden heeft gemeend een vraag te moeten stellen over het groot aantal ingediende bewijsstukken;

8.    over de integriteit van de Commissie inzake de dubbelfunctie van verweerder in de zaak 18-1001/DH/DH (docent procesrecht, raadsheer-plaatsvervanger en advocaat) geen enkele vraag is gesteld, hetgeen volkomen ongeloofwaardig is en getuigt van de aanwezigheid van de schijn van partijdigheid;

9.    verweerder in de zaak 18-1001/DH/DH meende recht te hebben op een tweede pleitnota, ten behoeve van een in het publiek aanwezige kantoorgenoot van verweerder;

10.    de positie van de buitengriffier van de zitting, [naam zittingsgriffier], volstrekt onduidelijk is, waarmee de rechtmatigheid van deze griffier wordt betwist;

11.    er geen enkele mededeling noch grond bestaat dat de griffiers van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag, [namen griffiers], niet zouden hebben kunnen optreden als griffier tijdens de mondelinge behandeling op 23 september 2019.

3.3

Ten aanzien van de wrakingsgronden 10 en 11 overweegt de raad dat een wrakingsverzoek geen betrekking kan hebben op (de inzet van) griffiers van de raden. De raad zal deze wrakingsgronden daarom buiten beschouwing laten.

3.4

Wrakingsgronden 2  en 9 dienen te worden aangemerkt als een feitelijke beschrijving van de gang van zaken op de zitting van 23 september 2019. Het gaat hier niet om feiten of omstandigheden betreffende de persoon van de tuchtrechter(s). Daarom zal de raad ook deze gronden buiten beschouwing laten. 

3.5

Wrakingsgrond 6 is geen zelfstandige wrakingsgrond, zodat de raad ook deze grond buiten beschouwing zal laten.

3.6

Volgens vaste rechtspraak staat bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter voorop dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich uitzonderlijke omstandigheden voordoen die zwaarwegende aanwijzingen opleveren voor het oordeel dat hij jegens de verzoeker een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij de verzoeker dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is (Hof van Discipline 18 mei 2015, ECLI:NL:TAHVD:2015:146).

3.7

Verzoekers stellen in wrakingsgrond 1 dat de voorzitter verzoeker sub 2 slechts vijf minuten spreektijd heeft gegeven. Volgens wrakingsgrond 4 was er bovendien sprake van grove onderbreking(en) vanaf het allereerste begin tijdens het gehouden pleidooi van verzoeker sub 2. Verder stellen verzoekers in wrakingsgrond 5 dat de voorzitter het principe van hoor en wederhoor totaal heeft genegeerd.

De raad stelt voorop dat de voorzitter de orde op de zitting bepaalt. Gelet op het proces-verbaal van de zitting van 23 september 2019 leidt de wijze waarop de voorzitter de zitting heeft geleid niet tot de conclusie dat van (de schijn van) vooringenomenheid aan haar zijde sprake is geweest. Uit het proces-verbaal blijkt onder meer dat verzoeker sub 2 in de gelegenheid is gesteld om zijn pleitnota voor te dragen, en dat ook verzoeker sub 3 door de voorzitter in de gelegenheid is gesteld om haar standpunt naar voren te brengen. Van grove onderbrekingen is niet gebleken.

3.8

In wrakingsgrond 3 verwijten verzoekers de voorzitter dat zij heeft gemeend de leden niet te moeten voorstellen, hetgeen volgens verzoekers toch behoort tot de normale beleefdheid en procesorde.

Uit het proces-verbaal van de zitting van 23 september 2019 blijkt dat dit inderdaad niet is gebeurd. Naar het oordeel van de raad valt daaraan echter niet de gevolgtrekking te verbinden dat de rechterlijke onpartijdigheid van de tuchtrechters schade zou kunnen lijden. Bovendien ontvangen partijen voorafgaand aan de zitting schriftelijk een oproep voor die zitting met daarin de namen van de voorzitter en leden die de zaak ter zitting zullen behandelen, zodat partijen reeds voor de zitting met die namen bekend zijn.

3.9

In wrakingsgrond 7 stellen verzoekers dat geen van de leden heeft gemeend een vraag te moeten stellen over het groot aantal ingediende bewijsstukken. In wrakingsgrond 8 verwijten zij de tuchtrechters dat zij geen enkele vraag hebben gesteld over de integriteit van de Commissie inzake de dubbelfunctie van verweerder in de zaak 18-1001-DH/DH.

De raad overweegt dat het aan de tuchtrechters is om te bepalen welke informatie zij voor de beoordeling van de zaak van belang achten. Het is mogelijk dat de tuchtrechters zich voldoende voorgelicht achten op basis van de schriftelijke stukken die voorafgaand aan de zitting zijn ingediend en hetgeen ter zitting naar voren is gebracht. De enkele omstandigheid dat de leden geen vragen hebben gesteld over de ingediende stukken, biedt geen grond voor gerechtvaardigde twijfel aan hun niet-vooringenomenheid ten aanzien van de behandeling van de klacht. Datzelfde geldt voor de omstandigheid dat de tuchtrechters geen vraag hebben gesteld over de integriteit van de Commissie.

3.10

Het verzoek tot wraking behelst ook voor het overige geen feiten of omstandigheden die erop wijzen dat de rechterlijke onpartijdigheid van de genoemde tuchtrechters schade zou kunnen lijden.

3.11

Gelet op het voorgaande moet het wrakingsverzoek worden afgewezen.

 

Beslissing

De wrakingskamer:

- verklaart verzoeker sub 1 niet-ontvankelijk in het wrakingsverzoek;

- wijst het door verzoekers sub 2 en sub 3 ingediende verzoek tot wraking af.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, mrs. P.J.E.M. Nuiten, P.C.M. van Schijndel, M.G. van den Boogerd en A.B. Baumgarten, leden, in tegenwoordigheid van de griffier mr. N.M. van Trijp, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2019.