Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-10-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSGR:2019:233
Zaaknummer
19-537/DH/RO
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klager heeft zijn klacht over verweerster ruim buiten de in artikel 46g lid 1 sub a van de Advocatenwet genoemde termijn van drie jaar ingediend. Klacht niet-ontvankelijk.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 9 oktober 2019 in de zaak 19-537/DH/RO
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 19 juli 2019 met kenmerk R 2019/140 cij/mb, door de raad ontvangen op 22 juli 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klager is op enig moment (het dossier vermeldt niet wanneer) het slachtoffer geworden van een auto-ongeluk ten gevolge waarvan hij letsel heeft opgelopen.
1.2 Klager heeft zich in c.q. voorafgaand aan het jaar 2000 tot verweerster gewend.
1.3 Op 15 juni 2019 heeft klager bij de deken digitaal een klacht ingediend over verweerster.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de zaak van klager heeft aangenomen, terwijl zij niet gespecialiseerd was in letselschadezaken. Pas nadat verweerster geld had ontvangen heeft zij klager te kennen gegeven dat zij niet gespecialiseerd was in letselschadezaken en dat klager daarvoor een andere advocaat moest zoeken. Daarnaast heeft verweerster een (onbekend) geldbedrag van de privéverzekering van klager genomen.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft zich op het standpunt gesteld dat klager niet kan worden ontvangen in zijn klacht wegens overschrijding van de wettelijke klachttermijn van drie jaar.
4 BEOORDELING
4.1 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijk verklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klager ontvankelijk is in zijn klacht.
4.2 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de klacht van klager op 15 juni 2019 door de deken is ontvangen, terwijl de klacht in of omstreeks het jaar 2000 is ontstaan en klager toen reeds bekend was met de thans aan verweerster verweten gedragingen. Aldus is deze klacht ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar ingediend.
4.3 Niet is gesteld of gebleken is dat aan de zijde van klager sprake is geweest van bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat de klacht door klager buiten de termijn is ingediend. Op grond van het voorgaande zal de voorzitter klager dan ook, met toepassing van artikel 46g lid 1, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk verklaren in zijn klacht jegens verweerster.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk.
Aldus beslist door mr. G.A.F.M. Wouters, voorzitter, met bijstand van mr. D.L. van Lijf als griffier op 9 oktober 2019.