Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:269

Zaaknummer

18-922

Inhoudsindicatie

De voorzitter oordeelt alle klachten kennelijk ongegrond. De advocaat van de wederpartij van klaagster mocht zijn cliënt bijstaan en adviseren over de wijze van verkoop van de voormalige echtelijke woning aan de buurman en over de procedure tot vervangende toestemming zoals door hem is gedaan, zonder dat daarbij van verkoop van de woning ‘achter de rug van klaagster om’ sprake is geweest.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 27 maart 2019

in de zaak 18-922

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel van 22 november 2018 met kenmerk 51/18/046, door de raad ontvangen op 23 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerder is de advocaat van de ex-echtgenoot van klaagster.

1.2    Klaagster en haar ex-echtgenoot zijn op 28 augustus 1998 met elkaar gehuwd onder huwelijksvoorwaarden d.d. 14 augustus 1998, inhoudende - kort gezegd - koude uitsluiting.

1.3    In 2006 hebben klaagster en haar ex-echtgenoot samen een woning gekocht.

1.4    Bij beschikking van 14 januari 2009 is tussen klaagster en haar ex-echtgenoot de echtscheiding uitgesproken. De echtscheiding is op 18 februari 2009 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.

1.5    Van de afwijzing van de nevenvorderingen heeft klaagster hoger beroep - en later cassatie - ingesteld. In deze procedures heeft zij zich op het standpunt gesteld dat zij heeft gedwaald bij de ondertekening van de huwelijksvoorwaarden en dat de verdeling dient plaats te vinden op grond van algehele gemeenschap van goederen. Beide procedures zijn door klaagster verloren.

1.6    Na de scheiding is klaagster in de voormalige echtelijke woning blijven wonen. De woning is in 2008 te koop gezet maar er was weinig interesse. De buurman heeft in 2009 een bod uitgebracht van € 720.000,- bij een vraagprijs van € 775.000,-. Klaagster heeft dit bod geweigerd.

1.7    In 2010 heeft de ex-echtgenoot van klaagster een kort geding aanhangig gemaakt en gevorderd hem te machtigen de woning te verkopen. De Voorzieningenrechter heeft de vordering afgewezen.

1.8    In 2011 is de vraagprijs verlaagd naar € 695.000,-.

1.9    De buurman heeft vervolgens een tweede bod uitgebracht, dit maal van € 500.000,-. Ook dit bod is geweigerd.

1.10    In 2018 heeft klaagster te kennen gegeven als koopprijs minimaal het bedrag gelijk aan de hypothecaire lening van € 574.000,- te willen ontvangen.

1.11    De buurman heeft daarna een volgend bod uitgebracht van € 480.000,-.

1.12    De ex-echtgenoot van klaagster heeft er in overleg met verweerder voor gekozen met de buurman een koopovereenkomst te sluiten voor voornoemd bedrag. Volgens de door hem geraadpleegde makelaar was dat een redelijke prijs. Verweerder heeft vervolgens in juni 2018 met (de raadsman) van klaagster over de koopovereenkomst gecorrespondeerd en haar deze ook toegezonden.

1.13    Klaagster heeft haar medewerking aan verkoop van de woning voor € 480.000,- geweigerd, waarna haar ex-echtgenoot in kort geding om vervangende toestemming heeft verzocht. De Voorzieningenrechter heeft de vordering van de ex-echtgenoot bij vonnis van 16 juli 2018 toegewezen.

1.14    Bij brief van 13 augustus 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    zich door de ex-echtgenoot van klaagster heeft laten gebruiken om klaagster op listige wijze te ontdoen van geld en waardevolle goederen en heeft samengespannen om haar woning achter haar rug om te verkopen aan haar buren. Klaagster stelt dat zij niet op de hoogte was van de bieding, laat staan dat er met haar is overlegd over de hoogte van de koopprijs en de inhoud van de koopovereenkomst. Haar ex-echtgenoot, verweerder en de makelaar hebben volgens haar kunstmatig een spoedeisend belang gecreëerd om bij de rechtbank de vervangende toestemming te verkrijgen.

b)    feiten poneert waarvan hij de waarheid nog niet kent. Volgens klaagster doet verweerder voorkomen alsof de echtscheidingsprocedure is afgerond, maar moet de rechter over de huwelijkse voorwaarden nog een uitspraak doen.

c)    zijn cliënt had moeten behoeden voor een strafrechtelijke vervolging door middel van het treffen van een redelijke schikking.

d)    ongeoorloofd handelt, wat leidt tot onevenredig nadeel van zijn cliënt en klaagster.

 

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht(onderdelen) aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht betreft het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van haar wederpartij. Dat betekent dat deze dient te worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    De voorzitter zal de diverse klachtonderdelen aan de hand van bovenstaande maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a)

4.3    Verweerder heeft onweersproken betoogd dat niet hij maar zijn cliënt in juni 2018 heeft besloten tot verkoop voor de aangeboden prijs over te gaan en dat hij, verweerder, slechts heeft geadviseerd hoe te handelen om daarvoor, en/of voor de levering, vervangende toestemming te krijgen. De woning diende uiterlijk 1 oktober 2018 geleverd te worden, waardoor volgens verweerder een bodemprocedure niet kon worden afgewacht en het spoedeisend belang daarmee gegeven was. De voorzitter volgt verweerder in dit betoog. Over de beoogde verkoop is in juni 2018 met (de advocaat van) klaagster uitvoerig gecorrespondeerd. Zij was daarvan dus op de hoogte maar zij weigerde de koopovereenkomst te ondertekenen. De Voorzieningenrechter heeft bovendien in een procedure op tegenspraak aan zijn cliënt vervangende toestemming voor de verkoop voor € 480.000,- verleend, zodat er van een verkoop “achter de rug” van klaagster geen sprake kan zijn. Daarmee is het klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Ten aanzien van dit klachtonderdeel heeft verweerder onweersproken en met recht betoogd dat het standpunt van klaagster ten aanzien van de geldigheid van de huwelijksvoorwaarden in hoogste instantie is verworpen. Gelet daarop dient derhalve te worden afgewikkeld overeenkomstig de huwelijksvoorwaarden d.d. 14 augustus 1998. Daarmee is ook dit klachtonderdeel ongegrond.

Ad klachtonderdeel c)

4.5    Dit klachtonderdeel mist feitelijke grondslag. Verweerder heeft onweersproken gesteld dat er geen strafrechtelijke procedure tegen zijn cliënt is gestart en daarvan blijkt ook niet uit de zich in het dossier bevindende stukken. Ook dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdeel d)

4.6    Naar het oordeel van de voorzitter bieden de zich in het dossier bevindende stukken geen aanknopingspunt om te oordelen dat verweerder de hem toekomende grote mate van vrijheid in de zin als hiervoor bedoeld, te buiten is gegaan bij het behartigen van de belangen van zijn cliënt. Dat klaagster en haar ex-echtgenoot over diverse zaken van mening verschillen, is evident. Dat klaagster, zoals zij stelt, door de verkoop van de woning is benadeeld, betekent op zichzelf nog niet dat verweerder zich van zijn daarop gerichte optreden had moeten onthouden. Ook dit klachtonderdeel is daarmee ongegrond.

Concluderend

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 27 maart 2019.

griffier                  voorzitter