Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:284

Zaaknummer

18-900

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij in strafzaak. Naar het oordeel van de voorzitter was verweerder niet verplicht op voorhand aanhouding te vragen en informatie over de reden voor die aanhouding te verstrekken aan de rechtbank maar mocht hij dat zoals gebruikelijk eerst ter zitting doen. Voor zover verweerder al wist dat zijn cliënt een geheim agent van het Iraanse regime is en dus medeverantwoordelijk voor allerlei wandaden, zoals klager stelt, levert geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen op nu elke verdachte recht heeft op bijstand van een advocaat en het is aan de advocaat te bepalen hoe die bijstand wordt vormgegeven. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 maart 2019

in de zaak 18-900

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland van 13 november 2018 met kenmerk K 18/95, door de raad ontvangen op 13 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Tussen klager en de heer S. heeft een vechtpartij plaatsgevonden. Ook de gemachtigde/ raadsman van klager, mr. N., werd tijdens deze vechtpartij getroffen.

1.2    Klager heeft zich in de strafzaak als benadeelde partij gesteld.

1.3    Verweerder heeft de heer S. in deze strafzaak als raadsman bijgestaan.

1.4    In de strafzaak hebben twee zittingen plaatsgevonden. Tijdens de eerste behandeling ter zitting is uitstel verleend omdat de heer S. niet aanwezig kon zijn. Tijdens de tweede behandeling is de zaak inhoudelijk behandeld.

1.5    S. is door de rechtbank veroordeeld.

1.6    Bij brief van 8 september 2016 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.7    Op 16 januari 2018 heeft in aanwezigheid van de deken een gesprek plaatsgevonden tussen klager en verweerder. Dit heeft niet tot een oplossing in der minne geleid.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij als advocaat van de heer S. een onverkwikkelijke rol heeft gespeeld. Verweerder was volgens klager op de hoogte van het feit dat de heer S. tijdens de eerste behandeling ter zitting niet zou komen opdagen omdat hij in Iran verbleef maar heeft verzuimd dit aan de rechtbank te laten weten;

b)    hij de verdediging van zijn cliënt de heer S. heeft voortgezet terwijl hem duidelijk had moeten zijn dat deze een geheim agent van het Iraanse regime is en dus medeverantwoordelijk voor allerlei wandaden.

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klacht betreft het optreden van verweerder in een strafzaak waarin zijn cliënt, de heer S., verdachte was van mishandeling van klager en is derhalve gericht tegen klagers wederpartij. Dat betekent dat deze dient te worden beoordeeld aan de hand van de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Klager verwijt verweerder in de eerste plaats dat hij heeft verzuimd de rechtbank op voorhand op de hoogte te stellen van het feit dat en waarom zijn cliënt tijdens de eerste zitting niet zou komen opdagen. Verweerder voert daartegen terecht aan dat er geen regel is die hem verplicht op voorhand aanhouding te vragen en informatie over de reden voor die aanhouding te verstrekken maar dat het juist gangbare praktijk is dat aanhoudingsverzoeken ter zitting worden gedaan en beslist. Naar het oordeel van de voorzitter is het optreden van verweerder in het licht van de hem op grond van de bovenstaande maatstaf toekomende grote mate van vrijheid dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    Dat geldt ook voor het tweede verwijt dat klager aan verweerder maakt. De zich in het dossier bevindende stukken bevatten geen aanknopingspunten voor de door verweerder betwiste stelling van klager dat het verweerder duidelijk had moeten zijn dat zijn cliënt een geheim agent is van het Iraanse regime en dus medeverantwoordelijk is voor allerlei wandaden. Maar zelfs al zou die stelling juist zijn, dan zou het optreden van verweerder in het licht van de hiervoor genoemde maatstaf nog geen tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerder opleveren. Elke verdachte heeft immers recht op bijstand van een advocaat en het is aan de advocaat te bepalen hoe die bijstand wordt vormgegeven.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 13 maart 2019.

 

griffier    voorzitter