Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:283

Zaaknummer

18-926

Inhoudsindicatie

Verweerster heeft naar het oordeel van de voorzitter als advocaat van de wederpartij van klaagster in een familiegeschil niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Niet is gebleken dat verweerster haar cliënt tegen klaagster heeft opgezet of dat verweerster de dagvaarding niet op het bij de deurwaarder bekende – geheime – adres van klaagster mocht laten betekenen. Ook overigens zijn de klachten kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 maart 2019

in de zaak 18-926

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 23 november 2018 met kenmerk 687765 (18-O228)/FH/LF, door de raad ontvangen op 23 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster heeft de ex-partner van klaagster bijgestaan in diverse familierechtelijke procedures, waaronder een procedure betreffende de verdeling van de voormalige gezamenlijke woning.

1.2    In november 2016 heeft klaagster op grond van een kort geding vonnis van de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Midden-Nederland en onder dreiging door verweerster met gedwongen ontruiming, de voormalige gezamenlijke woning tezamen met de kinderen moeten verlaten. Van november 2016 tot januari 2017 hebben klaagster en haar kinderen in een stacaravan gewoond. Vanaf januari 2017 hebben zij een gemeubileerd appartement gehuurd.

1.3    Bij beschikking van de Rechtbank Midden-Nederland van 6 januari 2017 is – na verbetering bij beschikking van 14 februari 2017 – bepaald dat de ex-partner met ingang van 7 januari 2017  € 457,50 per maand aan kinderalimentatie aan de vrouw moet voldoen.

1.4    De voormalige gezamenlijke woning is per 1 augustus 2017 verkocht aan een derde. Verweerster heeft klaagster in juni en juli 2017 diverse malen verzocht haar spullen uit de voormalige gezamenlijke woning te halen. Uiteindelijk is klaagster door verweerster gesommeerd haar eigendommen voor 1 augustus 2017 uit de woning te halen.

1.5    In het kader van de financiële afwikkeling van de verdeling van de boedel (klaagster diende haar ex-partner een bedrag te betalen) heeft verweerster op 24 januari 2018 executoriaal beslag doen leggen onder de ex-partner van klaagster op de door klaagster van haar ex-partner uit hoofde van de tussen partijen gewezen beschikkingen van 6 januari en 14 februari 2017 van de Rechtbank Midden-Nederland te ontvangen kinderalimentatie.

1.6    Bij brief van 27 mei 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.7    De vordering van klaagster tot opheffing van het hiervoor genoemde beslag is door de Voorzieningenrechter in de Rechtbank Midden-Nederland bij vonnis van 6 juli 2018 afgewezen. Daarbij heeft de Voorzieningenrechter overwogen dat de beslagvrije voet in aanmerking moet worden genomen en dat dat een taak is voor de deurwaarder.

1.8    Klaagster heeft vóór de onderhavige klacht vijf andere klachten tegen verweerster ingediend. Vier daarvan zijn met een voorzittersbeslissing afgedaan.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door haar hele gezin en haar hele leven opzettelijk kapot te maken. Meer in het bijzonder verwijt klaagster verweerster dat zij:

a)    de ex-partner van klaagster tegen klaagster heeft opgezet;

b)    het geheim adres van klaagster niet heeft gerespecteerd;

c)    de ex-partner van klaagster heeft aangezet om (te hoog) beslag te leggen op de kinderalimentatie.

 

3    VERWEER

Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    Nu de klacht gericht is tegen de advocaat van klaagsters wederpartij heeft te gelden de door het Hof van Discipline gehanteerde maatstaf dat de advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekomt de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem goeddunkt. Die vrijheid is niet onbeperkt; deze kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren.

4.2    De klachtonderdelen a), b) en c) lenen zich voor gezamenlijke beoordeling.

4.3    Naar het oordeel van de voorzitter is het optreden van verweerster jegens klaagster in het licht van bovenstaande maatstaf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt niet dat verweerster haar  cliënt tegen klaagster heeft opgezet en verweerster betwist dat ook. Wat het gebruik van het geheim adres betreft overweegt de voorzitter dat het betekenen van een dagvaarding de verantwoordelijkheid is van de deurwaarder. Er is geen regel die zich ertegen verzet om die betekening te laten plaatsvinden op een geheim adres, indien dit bekend is. Ten aanzien van het gelegde beslag op de kinderalimentatie verwijst de voorzitter naar het onherroepelijke vonnis van de Voorzieningenrechter van 6 juli 2018, waarbij de vordering tot opheffing gemotiveerd is afgewezen en met zoveel woorden is overwogen dat het toepassen van de beslagvrije voet de verantwoordelijkheid is van de deurwaarder. Voor zover de beslagvrije voet niet zou zijn toegepast kan dat derhalve niet aan verweerster worden verweten.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht in alle onderdelen, met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 13 maart 2019.

 

griffier              voorzitter