Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

13-03-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:282

Zaaknummer

18-927

Inhoudsindicatie

Klacht over advocaat wederpartij. Verweerster mocht een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling instellen namens haar cliënt. Daarbij heeft zij de grenzen van de haar toekomende vrijheid niet overschreden. Klacht kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 13 maart 2019

in de zaak 18-927

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 23 november 2018 met kenmerk 18-O296)/FH/LF, door de raad ontvangen op 23 november 2018, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Verweerster is de advocaat van de ex van klaagster. Zij heeft namens haar cliënt onder meer een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling met zijn kinderen ingediend. Klaagster heeft zich daartegen verweerd.

1.2    Bij brief van 27 september 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

1.3    Klaagster heeft vóór de onderhavige klacht zes andere klachten tegen verweerster ingediend. Vier daarvan zijn reeds met een voorzittersbeslissing afgedaan.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door te weigeren te stoppen met het terroriseren van het gezin van klaagster. Volgens klaagster blijft verweerster haar en haar kinderen onophoudelijk en opzettelijk stalken en lastigvallen en maakt zij door middel van louter leugens, haar eigen wetten.

 

3    VERWEER

3.1    Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerster bij de bespreking van de klacht aan de orde.

 

4    BEOORDELING

4.1    In de kern komt de klacht van klaagster over verweerster er op neer dat zij verweerster verwijt haar (wederom) in rechte te hebben betrokken in een kwestie waarin (ook) haar kinderen betrokken zijn. Verweerster heeft daartegen naar het oordeel van de voorzitter terecht aangevoerd dat het indienen van een verzoek tot vaststelling van een omgangsregeling niet klachtwaardig is. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt verweerster als advocaat van de wederpartij immers een grote mate van vrijheid toe om de belangen van haar cliënt te behartigen op een wijze die haar goeddunkt.

4.2    Die vrijheid is niet onbeperkt en kan onder meer ingeperkt worden indien de advocaat (1) zich onnodig grievend uitlaat over de wederpartij, (2) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat zij in strijd met de waarheid zijn, of indien (3) de advocaat (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder dat daarmee een redelijk doel wordt gediend. Met betrekking tot de onder (2) genoemde beperking moet voorts in het oog worden gehouden dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid van dat feitenmateriaal en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. Uit de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel van de voorzitter niet dat verweerster de hiervoor bedoelde grenzen te buiten is gegaan. Het optreden van verweerster jegens klaagster is in het licht van bovenstaande maatstaf dan ook niet tuchtrechtelijk verwijtbaar.

4.3    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j  Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 13 maart 2019.

 

griffier    voorzitter