Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-12-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:281
Zaaknummer
19-553
Inhoudsindicatie
De voorzitter oordeelt een deel van de klachten niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding ex art. 46g lid 3 onder a Advocatenwet. Voor het overige heeft verweerder met zijn optreden in het belang van klaagster gehandeld en is die klacht kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 december 2019
in de zaak 19-553
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland van 9 augustus 2019 met kenmerk 2018 KNN150/717918, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Op 9 september 2014 is door de advocaat van de ex-man van klaagster, mr. M., een verzoekschrift tot wijziging van de door hem betaalde kinderalimentatie ingediend bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen (hierna verder: de rechtbank). Namens klaagster heeft haar toenmalige advocaat, mr. V, een verweerschrift ingediend.
1.2 Vanaf 15 januari 2015 heeft verweerder de behandeling van de zaak van klaagster overgenomen. Verweerder heeft klaagster bijgestaan tijdens de zitting van de rechtbank op 26 januari 2015.
1.3 Bij beschikking van 25 februari 2015 heeft de rechtbank de door de ex-man met ingang van 1 augustus 2014 aan klaagster te betalen kinderalimentatie verlaagd. Daarin is geen terugbetalingsverplichting opgenomen.
1.4 Bij e-mail van 27 februari 2015 heeft verweerder de beschikking van de rechtbank aan klaagster gestuurd en daarbij aangegeven dat binnen drie maanden hoger beroep kan worden ingesteld, maar dat hij zelf daartoe geen aanleiding zag.
1.5 Bij faxbericht van 2 maart 2015 aan verweerder heeft de advocaat van de ex-man de vanaf 1 augustus 2014 teveel door hem betaalde kinderalimentatie van klaagster teruggevorderd. Diezelfde dag heeft verweerder dit faxbericht aan klaagster gestuurd, haar laten weten het gevorderde bedrag wegens ontbrekende gegevens niet te kunnen narekenen en aangeboden om daarop namens klaagster te reageren. Klaagster heeft verweerder geen instructies gegeven, zodat verweerder niets heeft gedaan.
1.6 Begin april 2016 heeft verweerder van klaagster een brief van de Rabobank van 29 maart 2016 ontvangen. Daarin werd aan klaagster meegedeeld dat beslag was gelegd onder haar rekening. Dat beslag was door Syncasso gelegd op verzoek van de ex-man door Syncasso op basis van een gewenste terugbetaling van beweerdelijk teveel aan klaagster betaalde kinderalimentatie.
1.7 Op verzoek van klaagster en uit coulance heeft verweerder op 4 april 2016 Syncasso gesommeerd om het vexatoire derdenbeslag op te heffen wegens het ontbreken van een titel.
1.8 De ex-man heeft klaagster medio 2016 gedagvaard ter zake van de terugvordering van teveel betaalde kinderalimentatie. Begin augustus 2016 hebben klaagster en verweerder deze zaak besproken en heeft verweerder aangeboden deze zaak voor haar te doen. Per e-mail van 15 augustus 2016 heeft klaagster aan verweerder laten weten zelf verweer te zullen voeren bij de kantonrechter.
1.9 Bij brief van 1 november 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) niet te wijzen op het risico dat de aan klaagster door haar ex-man teveel betaalde kinderalimentatie van haar zou worden teruggevorderd;
b) te adviseren niet in hoger beroep te gaan terwijl het risico van terugbetaling door klaagster aan haar ex-man vanwege teveel ontvangen kinderalimentatie daartoe wel aanleiding gaf;
c) niet adequaat te handelen na ontvangst van de brief van 2 maart 2015 van mr. M;
d) niet adequaat te handelen naar aanleiding van de telefonische berichten van klaagster over dreigende incassomaatregelen door haar te adviseren om deze in zijn ogen onterechte incassoberichten te negeren en ondanks toezeggingen geen contact met het incassobureau op te nemen;
e) na de beschikking van 25 februari 2015 niet adequaat te handelen, waardoor klaagster als gevolg van de procedure bij de kantonrechter extra kosten heeft gekregen.
VERWEER
Voor zover relevant komt het gemotiveerde verweer van verweerder bij de bespreking van de klacht aan de orde.
3 BEOORDELING
Ten aanzien van de ontvankelijkheid
3.1 Allereerst heeft de voorzitter te beoordelen of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht.
3.2 Op grond van artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter niet-ontvankelijk verklaard indien (sub a) de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. In lid 2 is bepaald dat niet-ontvankelijkverklaring op grond van het bepaalde in lid 1 achterwege blijft indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas na het verstrijken van de driejaartermijn bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van de klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken. De voorzitter zal aan de hand van deze maatstaf beoordelen of klaagster ontvankelijk is in haar klacht.
3.3 Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de klachtonderdelen a), b), c) en e) betrekking hebben op de alimentatiekwestie van klaagster die speelde tot medio 2015. Vanaf dat moment was de betrokkenheid van verweerder bij de zaak als advocaat van klaagster in ieder geval geëindigd. De klacht, en daarmee deze klachtonderdelen, zijn echter pas op 1 november 2018 bij de deken ingediend en daarmee ruim buiten de genoemde termijn van drie jaar. Bijzondere omstandigheden op grond waarvan verschoonbaar zou kunnen zijn dat deze klachtonderdelen buiten de termijn zijn ingediend, zijn gesteld noch gebleken. Dat betekent dat klaagster op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet niet ontvankelijk is in haar klachtonderdelen a), b), c) en e).
Ad klachtonderdeel d)
3.4 Ten aanzien van dit klachtonderdeel, waarvan het verweten handelen in 2016 speelde, overweegt de voorzitter als volgt.
3.5 Verweerder heeft in deze aangevoerd dat hij geen herinnering heeft aan incassobrieven die klaagster stelt te hebben ontvangen. Pas begin april 2016 heeft verweerder de brief van de Rabobank van 29 maart 2016 van haar gekregen. Dat derdenbeslag was zonder titel gelegd zodat hij er voortvarend voor heeft gezorgd dat Syncasso dat beslag ten laste van klaagster heeft opgeheven. Met verweerder is de voorzitter van oordeel dat hij daarmee voldoende adequaat en aldus in het belang van klaagster heeft gehandeld. Van enig verwijtbaar handelen jegens klaagster is dan ook geen sprake. Daarmee oordeelt de voorzitter klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart: de klachtonderdelen a), b), c) en e), met toepassing van artikel 46g lid 3 onder a van de Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
klachtonderdeel d) kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. A.R. Creutzberg, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M. Goldhoorn als griffier op 11 december 2019.
griffier voorzitter