Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-12-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:238
Zaaknummer
19-478/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat gedeeltelijk gegrond. Gebleken is dat verweerder klagers niet vooraf schriftelijk heeft gewezen op de goede en kwade kansen van de zaak en dat hij geen schriftelijke risicoanalyse heeft gegeven. Niet is gebleken dat verweerder de grenzen van de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van zijn opdracht mogen worden gesteld heeft overschreden en dat zijn werkzaamheden niet voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Evenmin is gebleken dat verweerder zijn facturen niet voldoende heeft gespecificeerd, dat verweerder ondoelmatig heeft gehandeld en dat hij onnodig kosten heeft gegenereerd. Tot slot kan niet worden vastgesteld dat verweerder het dossier na de beëindiging van de werkzaamheden heeft achtergehouden. Aan verweerder wordt de maatregel van waarschuwing opgelegd.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 9 december 2019
in de zaak 19-478/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klagers
gemachtigde mr. M.R.P. Drielsma
advocaat te Den Haag
over:
verweerder
gemachtigde mr. W.F. Hendriksen
advocaten te Amsterdam.
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 17 februari 2019 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 18 juli 2019 met kenmerk 792656, door de raad ontvangen op 19 juli 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 14 oktober 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder bijgestaan door hun gemachtigden. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de onder 1.2 vermelde brief van de deken met bijlagen 1 tot en met 20;
- de brief van de gemachtigde van klagers van 17 september 2019;
- de e-mail van klagers van 26 september 2019 met bijlagen.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager is kaakchirurg. Hij heeft een samenwerkingsverband met de kaakchirurgen K. R. en A. R. in de besloten vennootschap MKA-Chirurgen Noordrand Rotterdam B.V. (hierna: MKA) via hun persoonlijke holdings: klaagster, Ankates B.V. (A. R.) en Facemed B.V. (K. R.).
2.2 MKA heeft een samenwerkingsovereenkomst (hierna: de samenwerkingsovereenkomst) gesloten met Stichting Sint Franciscus Vlietland Groep (hierna: SFVG). Op grond van de samenwerkings-overeenkomst geldt voor het indienen van beroep tegen een opzegging, door middel van arbitrage bij het Scheidsgerecht voor de Gezondheidszorg, een termijn van 30 dagen na verzending van de opzegging.
2.3 Op 19 juni 2017 hebben A. R. en klager de raad van bestuur van SFVG op de hoogte gesteld van de wijze van registratie en declaratie door K. R. Bij brief van 31 juli 2017 heeft SFVG K.R. een formele waarschuwing gegeven. Op 3 augustus 2017 is K. R. door MKA geschorst op grond van een verdenking van fraude.
2.4 K. R. heeft MKA, klager en A. R. op 25 augustus 2017 in kort geding gedagvaard. K. R. heeft onder andere gevorderd weer te worden toegelaten tot zijn werkzaamheden in SFVG. In het kader van hun verweer hebben MKA, klager en A. R. geanonimiseerde patiëntgegevens in het geding gebracht. Bij vonnis van 14 september 2017 is de vordering van K. R. afgewezen.
2.5 Klager en A. R. hebben op 4 september 2017 een officiële waarschuwing gekregen van de raad van bestuur van SFVG vanwege het benaderen van patiënten en het gebruik van patiëntgegevens in het onder randnummer 2.4 bedoelde kort geding. Zowel klager als A. R. hebben op 7 september 2017 tevergeefs bezwaar gemaakt tegen de officiële waarschuwing.
2.6 Facemed heeft op 6 september 2017, namens MKA, een enquêteverzoek ingediend bij de Ondernemingskamer (OK) van het gerechtshof Amsterdam tegen MKA zelf. Op 20 september 2017 heeft in aanwezigheid van SFVG als toehoorder de zitting bij de OK plaatsgevonden. Op 23 en 25 oktober 2017 zijn door de OK beschikkingen gewezen waarbij het enquêteverzoek is toegewezen, mr. H is benoemd als onderzoeker en K met onmiddellijke ingang is benoemd als bestuurder met beslissende stem van MKA.
2.7 Op 25 september 2017 heeft, op uitnodiging van de raad van bestuur van SFVG, een overleg plaatsgevonden met MKA, klager, A. R. en mr. Van der V (destijds de advocaat van klager en A. R). Klager, A. R. en mr. Van der V hebben voortijdig de bespreking verlaten. Klager en A. R. hebben enkele uren na de bespreking een brief ontvangen van de raad van bestuur van SFVG waarin hen per direct de toegang tot het ziekenhuis werd ontzegd.
2.8 Bij brief van 29 september 2017 heeft de raad van bestuur van SFVG de samenwerkingsovereenkomst met MKA opgezegd tegen 1 april 2018 wegens onder meer het verlies van vertrouwen in MKA en het stuurloos zijn van MKA vanwege interne conflicten.
2.9 Op 19 oktober 2017 hebben MKA, klager en A. R. SFVG in kort geding gedagvaard. Zij hebben in dit kort geding opheffing van de toegangsontzegging en nakoming van de samenwerkingsovereenkomst gevorderd. Zitting is bepaald op 31 oktober 2017. Op 27 oktober 2017 heeft K mr. Van der V bericht dat MKA op 31 oktober 2017 geen kort geding zal voeren. Op 30 oktober 2017 heeft K mr. Van der V bericht dat hij niet meer voor MKA kan optreden. Op 31 oktober 2017 heeft een eerste zitting plaatsgevonden in dit kort geding, waarbij MKA niet vertegenwoordigd was. Het kort geding is vervolgens aangehouden tot 20 november 2017. Op 20 november 2017 heeft een tweede zitting plaatsgevonden. Alle betrokkenen waren aanwezig alsmede mr. Van A als vertegenwoordiger van K. Op verzoek van mr. van A. heeft de voorzieningenrechter bij ordemaatregel bevolen dat partijen onder leiding van K verder te onderhandelen.
2.10 De raad van bestuur van SFVG heeft op 18 december 2017 de toegangsontzegging van klager en A. R. ingetrokken, en heeft tegelijkertijd verwezen naar een afspraak met klager dat hij zijn werkzaamheden niet zal hervatten. Klager heeft deze afspraak betwist.
2.11 Klager heeft zich op 18 december 2017, via een procesadvocaat omdat de relatie tussen hem en mr. Van der V was beëindigd, tot de voorzieningenrechter gericht en verzocht hem per direct toegang te verlenen tot SFVG en dus vonnis te wijzen.
2.12 Op 19 december 2017 heeft de raad van bestuur van SFVG aan klager medegedeeld dat de toegangsontzegging voor hem weer van kracht was omdat er kennelijk geen overeenstemming was bereikt over het al of niet bestaan van een afspraak dat klager de werkzaamheden niet zou hervatten.
2.13 Op 22 december 2017 heeft klager verweerder benaderd met de vraag of verweerder de zaak voor klagers kon overnemen. Op 24 december 2017 heeft verweerder telefonisch laten weten dat hij het dossier in behandeling kon nemen. Op diezelfde dag heeft klager een uitgebreide e-mail naar verweerder gestuurd waarin hij een nadere toelichting heeft gegeven. Op 27 december 2017 heeft verweerder een engagement letter, een opdrachtbevestiging, naar klagers verzonden waarin hij onder andere heeft geschreven:
“(…) Hierbij bevestig ik dat ons kantoor [klagers] juridisch adviseert inzake hun positie als stakeholders in [MKA], waaronder begrepen advisering van [klagers] als partijen bij het voor de Voorzieningenrechter te Rotterdam aanhangige kort geding tegen het [SFVG] en (voor wat betreft de praktijkvennootschap) als belanghebbende in een enqueteprocedure voor de Ondernemingskamer van het Gerechtshof te Amsterdam.
Het in rekening te brengen tarief bedraagt EUR 260,- per uur excl. BTW en verschotten. (…)
Op alle door [kantoor verweerder] verleende diensten en verrichte werkzaamheden zijn onze algemene voorwaarden van toepassing. (…) Een exemplaar van deze algemene voorwaarden is als bijlage bij deze brief gevoegd. De algemene voorwaarden kunnen eveneens worden geraadpleegd op onze website (…)”
2.14 In de algemene voorwaarden van het kantoor van verweerder (hierna: de algemene voorwaarden) staat onder andere:
“(…) 5. Alle opdrachten worden uitsluitend aanvaard en uitgevoerd door [kantoor verweerder], met uitsluiting van de artikelen 7:404 BW en 7:407 lid 2 BW. Dit geldt ook wanneer de opdrachtgever de opdracht uitdrukkelijk of stilzwijgend verstrekt met het oog op uitvoering door een bepaalde persoon. (…)”
2.15 Verweerder heeft zich bij de voorzieningenrechter en de betrokken advocaten als nieuwe gemachtigde van klager(s) gesteld respectievelijk bekend gemaakt.
2.16 Klagers hebben op 28 december 2017 de engagement letter ondertekend.
2.17 Bij e-mail van 1 januari 2018 heeft mr. Van A. verweerder onder meer het volgende bericht:
“(…) Ik reageer kort op uw brief aan [K] van 27 december jl.
U schrift daarin onder meer:
“Ik wijs u erop dat u als bestuurder van MKA verplicht bent de zakelijke belangen van MKA en haar stakeholders, waaronder [klagers], zo goed mogelijk te behartigen. Dat brengt met zich mee dat MKA hangende het kort geding met kracht inzet op toewijzing door de Voorzieningenrechter van de gevorderde voorzieningen en dat u de advocaat van MKA dienovereenkomstig instrueert.”
Ik laat u hierbij weten dat ik namens MKA niet met kracht zal inzetten op toewijzing door de Voorzieningenrechter. U verliest uit het oog dat de belangen van MKA moeten worden onderscheiden van de belangen van [klagers]. (…) A.R. heeft goede afspraken met SFVG kunnen maken en wil het kort geding niet voortzetten, [klager sub 1] wil dat wel. (…”
2.18 Op 2 januari 2018 heeft MKA een akte in het onder randnummer 2.9 bedoelde kort geding genomen waaruit onder meer blijkt dat A. R. zijn werkzaamheden in het ziekenhuis zou hervatten en het kort geding niet als eiser wilde voortzetten, dat MKA met SFVG onderhandelde over een nieuwe samenwerkingsovereenkomst, dat zij dit onderhandelingsproces niet wilde verstoren en het daarom niet eens was met het besluit van klagers om het kort geding door te zetten. Verweerder heeft op 4 januari 2018 de voorzieningenrechter om het inlassen van een nadere mondelinge behandeling gevraagd waarna SFVG op 8 januari 2018 bij akte heeft aangegeven dat klager wegens een onherstelbaar verstoorde verhouding en een vertrouwensbreuk niet terug kan keren in het SFVG. Op 19 januari 2018 is de nadere mondelinge behandeling bepaald op 26 februari 2018. Facemed heeft zich als eiseres aan de zijde van MKA gevoegd. Op 16 maart 2018 is vonnis gewezen. Hierin is - samengevat - SFVG veroordeeld tot toelating van klager tot het ziekenhuis per 19 maart 2018 teneinde zijn werkzaamheden als medisch specialist te kunnen hervatten en tot nakoming van de samenwerkingsovereenkomst totdat het Scheidsgerecht Gezondheidszorg bij arbitraal vonnis heeft beslist op een door MKA binnen dertig dagen na datum kort geding vonnis in te stellen beroep tegen de opzegging door SFVG van de samenwerkingsovereenkomst. SFVG is op 26 maart 2018 in appel gegaan van dit vonnis.
2.19 Bij brief van 30 januari 2018 heeft verweerder mr. Van A twee arbitrale uitspraken gestuurd van de RvA Bouw waaruit blijkt dat een beroep op een processuele vervaltermijn onder omstandigheden in strijd met de redelijkheid en billijkheid kan zijn.
2.20 Klager heeft op 3 april 2018 zijn werkzaamheden bij SFVG hervat.
2.21 Op 10 april 2018 heeft mr. Van A namens MKA een verzoek tot arbitrage tegen SFVG ingediend bij het Scheidsgerecht Gezondheidszorg om de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst door SFVG ongedaan te maken.
2.22 Op 28 juni 2018 zijn namens klaagster en Ankates verzoeken ingediend bij de OK tot primair vervanging van de onderzoeker en subsidiair het geven van bepaalde aanwijzingen aan de onderzoeker. Op 17 juli 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Bij beschikkingen van 26 juli 2018 zijn beide verzoeken (grotendeels) afgewezen.
2.23 Op 28 augustus 2018 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden in de onder randnummer 2.21 bedoelde arbitrage. Op 18 september 2018 is arbitraal vonnis gewezen, in welk vonnis is bepaald dat de samenwerkingsovereenkomst tussen SFVG en MKA eindigt per 1 januari 2019. In dit vonnis is MKA voor het overige niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroep bij het scheidsgerecht te laat was ingesteld. De namens MKA aangevoerde argumenten dat zij niet niet-ontvankelijk was wegens overschrijding van de onder randnummer 2.2 bedoelde termijn van 30 dagen zijn alle door het scheidgerecht verworpen.
2.24 Tussen 22 en 25 september 2018 heeft verweerder tevergeefs contact gezocht met klager.
2.25 Klaagster is op 27 september 2018 uitgetreden als bestuurder van MKA, wat klager op 28 september 2018 aan verweerder heeft medegedeeld.
2.26 Bij e-mail van 1 oktober 2018 heeft klager - kort gezegd - het vertrouwen in verweerder opgezegd en geprotesteerd tegen de laatst uitgebrachte declaratie van 19 september 2018.
2.27 Op 2 oktober 2018 heeft verweerder klager bericht dat er geen andere mogelijkheid is dan het per direct beëindigen van de cliënt-advocaatrelatie. Verweerder heeft op 4 oktober 2018 de andere betrokken partijen bericht dat hij niet langer optreedt voor klagers. klagers .
2.28 Verweerder heeft een aantal declaraties verzonden aan klaagster. Op 11 februari 2018 heeft verweerder zijn eerste factuur ter hoogte van € 27.747,72 inclusief btw, naar klaagster verzonden inzake “Verrichtingen Vast uurtarief”. Op 6 maart 2018 heeft verweerder een declaratie verzonden naar klaagster waarbij een bedrag van € 32.624,02 inclusief btw aan haar in rekening is gebracht, waarbij een bedrag van € 7.930,00 exclusief btw ziet op door mr. M, een kantoorgenoot van verweerder, verrichte werkzaamheden. Verweerder heeft op 11 juni 2018 een declaratie ter hoogte van € 37.804,03 inclusief btw naar klaagster verzonden. Uit de specificatie volgt dat iets minder dan de helft van de gedeclareerde uren (voor een bedrag van € 13.832,00 exclusief btw) ziet op werkzaamheden van mr. M. De eerste drie facturen zijn zonder protest voldaan. Verweerder heeft op 19 september 2018 een factuur ter hoogte van € 31.108,80 inclusief btw naar klaagster gestuurd. Op 2 oktober 2018 heeft verweerder een creditnota naar klaagster verzonden voor deze volledige nota. Op diezelfde dag heeft verweerder een nieuwe factuur naar klaagster gestuurd. Deze factuur bedraagt € 29.850,40 inclusief btw. In deze laatste factuur zijn vier door mr. M in rekening gebrachte uren in mindering gebracht op de oorspronkelijke factuur van 19 september 2018. Deze vierde factuur heeft klaagster niet voldaan.
2.29 Klager heeft op 2 december 2018, aangevuld op 17 december 2018, een interne klacht ingediend over verweerder bij de klachtfunctionaris van het kantoor van verweerder. Op 18 december 2018 is een mislukte poging gedaan om tot een minnelijke oplossing te komen. Verweerder heeft op 11 januari 2019 verweer gevoerd. Op 18 januari 2019 heeft de klachtfunctionaris van het kantoor van verweerder de klacht op alle onderdelen afgewezen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) onvoldoende heeft gecommuniceerd over de termijn voor het instellen van arbitrage;
b) geen risicoanalyse heeft gegeven;
c) niet juist heeft geadviseerd over de (on)wenselijkheid van het alsnog instellen van arbitrage;
d) niet adequaat op de aan klager gegeven waarschuwing (van 4 september 2017) heeft gereageerd;
e) werkzaamheden heeft gedeclareerd die niet in rekening gebracht hadden mogen worden en hij deze werkzaamheden niet voldoende heeft gespecificeerd;
f) ondoelmatig heeft gehandeld en onnodige kosten heeft gegenereerd;
g) het dossier heeft achtergehouden na beëindiging van zijn werkzaamheden.
3.2 Klagers stellen – samengevat – dat verweerder hen in de waan heeft gelaten dat de zaak kans van slagen had, terwijl verweerder dat vervolgens op 3 oktober 2018 heeft weersproken. Verweerder heeft steeds het initiatief tot nieuwe exercities genomen en heeft daarbij klagers nooit geïnformeerd over de risico’s of hen daarvoor gewaarschuwd. Naar nu blijkt heeft verweerder volstrekt zinloze en ondoelmatige juridische acties ondernomen. Klagers voelen zich misleid en opgelicht; de declaraties van verweerder bedragen € 130.000 en klager is zijn in vierendertig jaar hard werken opgebouwde bedrijf kwijt. Indien verweerder de juiste koers had gevaren had het bedrijf wel gered kunnen worden, zoals blijkt uit de e-mail van verweerder van 30 januari 2018, het arbitraal vonnis en het vonnis in kort geding. Bovendien waren de declaraties van verweerder dan slechts een fractie geweest van hetgeen nu is gedeclareerd.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht van klagers ziet op het handelen dan wel nalaten van verweerder als hun eigen advocaat. De raad is met het hof van oordeel dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht. Tot die professionele standaard behoort het inschatten van de slagingskansen van een aanhangig te maken procedure, het wijzen op risico’s van de verschillende mogelijkheden en het daarover informeren van de cliënt. Een advocaat is gehouden een aan hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. Verder betrekt de raad bij zijn overwegingen dat volgens vaste jurisprudentie een advocaat zijn cliënt schriftelijk belangrijke informatie, feiten en afspraken dient te bevestigen. Voorts dient een advocaat bij de behandeling van een zaak de leiding te nemen en vanuit zijn eigen verantwoordelijkheid te bepalen met welke aanpak van zaken de belangen van zijn cliënt het beste zijn gediend.
Ad klachtonderdelen a) en b)
5.2 De klachtonderdelen a) en b) lenen zich voor gezamenlijke behandeling.
5.3 Klagers verwijten verweerder dat hij onvoldoende heeft gecommuniceerd over de termijn voor het instellen van arbitrage. Verweerder heeft een onjuiste voorstelling van zaken gepresenteerd en heeft niet duidelijk gemaakt dat niet het kort geding maar de arbitrage de beslissing over de samenwerkingsovereenkomst zou brengen en hij heeft hierin gepersisteerd, ook nadat hij van mr. Van A duidelijk verstaanbare signalen had gekregen dat zijn zienswijze en koers niet de juiste waren. Verweerder heeft klagers niet geïnformeerd dat een succesvol kort geding slechts tot een pyrrusoverwinning kon leiden, maar heeft klagers in de waan gelaten dat een gunstige uitspraak in kort geding alle kansen bood op een succesvolle arbitrage en dat zijn overige werkzaamheden noodzakelijk waren voor een optimale uitkomst van die arbitrage. Tevens heeft verweerder geen risicoanalyse gegeven en heeft hij nagelaten klagers krachtig te waarschuwen voor de risico’s van de verlopen termijn voor het aanbrengen van de arbitrage, aldus steeds klagers.
5.4 Verweerder voert aan dat klagers op het moment van aanvang van het geschil werden bijgestaan door mr. Van der V. In die periode had arbitrage tijdig ingesteld kunnen worden, maar klagers hebben de termijn voor het instellen van arbitrage ongebruikt laten verstrijken. Er is duidelijk met klagers gecommuniceerd over de consequenties van het ongebruikt verstrijken van de termijn voor het instellen van arbitrage. Verweerder heeft zich, zoals was overeengekomen, ingezet om de terugkeer van klager door middel van een kort geding te bewerkstelligen. Op dat moment was het uitgesloten om een arbitrale procedure tegen SFVG aanhangig te maken. De ingezette koers is met volle instemming van klagers ingezet en er is in extenso gewezen op de gevaren. Mr. Van A behartigde de belangen van MKA en ontfermde zich over de kwestie van de opgezegde samenwerkingsovereenkomst. Uit het telefoon- en e-mailverkeer blijkt dat ook tijdens het verdere verloop van de zaak klagers volledig bewust waren van het feit dat het kort geding niet beslissend zou zijn voor het debat over de (on)geldigheid van de opzegging van de samenwerkingsovereenkomst en dat het laatste oordeel daarover aan de arbiters was. Dat het niet tijdig instellen van de arbitrage tot omvangrijke schade zou lijden voor MKA was alle betrokkenen, inclusief klagers, bekend, aldus steeds verweerder.
5.5 De raad overweegt dat vaststaat dat verweerder aan klagers enkel een summiere opdrachtbevestiging heeft verzonden (zie randnummer 2.13). Verweerder heeft klagers niet vooraf schriftelijk gewezen op de goede en kwade kansen van de zaak en heeft geen schriftelijke risicoanalyse gegeven. De raad wijst in dit verband ook op artikel 8 van de ten deze toepasselijke Gedragsregels 1992 (vgl. artikel 16 Gedragsregels 2018), dat voorschrijft dat de advocaat zijn cliënt op de hoogte moet brengen van belangrijke informatie, feiten en afspraken en waar nodig ter voorkoming van misverstand, onzekerheid of geschil, belangrijke informatie en afspraken schriftelijk aan zijn cliënt moet bevestigen. De achtergrond van het geven van een schriftelijke risicoanalyse is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat tussen advocaat en cliënt is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Nu het gaat om een complexe en voor klagers zeer emotionele zaak die al een aantal maanden liep en waarbij voor klagers veel op het spel stond, had het temeer op de weg van verweerder gelegen duidelijkheid te scheppen voor klagers in het juridische geschil. Het is juist zijn taak als advocaat om dat te doen. De voormelde duidelijkheid voorkomt dat misverstanden ontstaan, wat zich hier nu juist heeft geopenbaard. Niet is gebleken dat verweerder klagers heeft gewezen op de risico’s en gevaren, laat staan uitgebreid. Wat betreft de communicatie over de termijn voor arbitrage geldt dat onvoldoende is gebleken dat verweerder klagers heeft gewezen op de gevolgen van het verstrijken van deze termijn. Dat verweerder niet verantwoordelijk was voor het verstrijken van die termijn maakt voorgaande niet anders. Gelet op het voorgaande zal de raad de klachtonderdelen a) en b) gegrond verklaren.
Ad klachtonderdeel c)
5.6 Klagers verwijten verweerder dat hij niet juist heeft geadviseerd over de (on)wenselijkheid van het alsnog instellen van arbitrage. Verweerder heeft niets gedaan om zo snel mogelijk de arbitrage aanhangig te maken en heeft niet alles in het werk gesteld om de fatale termijn van tafel te krijgen. Verweerder heeft nagelaten om ook maar op enig moment aan te sturen dan wel af te dwingen dat arbitrage zo spoedig mogelijk aangemeld werd. Dat zou werkelijk de enige handelwijze zijn geweest om de belangen van MKA, namelijk behoud van de samenwerkingsovereenkomst, te dienen. Terwijl daartoe zeer vele mogelijkheden zijn geweest, juist ook nadat mr. Van A hem daarop had gewezen, heeft verweerder daar niet op aangedrongen, aldus steeds klagers.
5.7 Verweerder voert aan dat het niet aan hem was om arbitrage in te stellen. Mr. Van A was advocaat van MKA en hij (mr. Van A) had die onderhandelingen en het conflict met SFVG over de beëindiging van de samenwerkingsovereenkomst onder zijn hoede. MKA heeft vanaf het moment dat verweerder bij deze zaak betrokken werd tot de uitspraak in kort geding op 16 maart 2018 ervoor gekozen geen ‘tweede front’ tegen SFVG te vormen door het alsnog aanhangig maken van arbitrage. Juist op het onderdeel waar de belangen van de partijen niet parallel liepen, te weten de relatie met SFVG, was er een duidelijke taakverdeling en afbakening van verantwoordelijkheden tussen de advocaten, aldus steeds verweerder.
5.8 De raad overweegt dat verweerder uitgebreid heeft toegelicht hoe de situatie begin 2018 was en dat en waarom hij in zijn ogen geen andere keus had dan de keus die hij gemaakt heeft. Hij was afhankelijk van MKA, te weten K en mr. Van A, die per se wilden onderhandelen met SFVG en mede daarom wilde verweerder evenmin als MKA) een tweede front vormen. In het licht van alle omstandigheden van het geval is de raad van oordeel dat verweerder kennelijk een weloverwogen strategie heeft gevoerd, waarvan naar het oordeel van de raad, gelet op het over en weer gestelde, niet gezegd kan worden dat deze op voorhand kennelijk onjuist was. Verweerder heeft daarom de grenzen van de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van zijn opdracht mogen worden gesteld niet heeft overschreden en dat zijn werkzaamheden voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Klachtonderdeel c) zal ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel d)
5.9 Klagers verwijten verweerder dat hij niet adequaat op de aan klager gegeven waarschuwing heeft gereageerd. Verweerder heeft nagelaten om in het kort geding de opheffing van de door SFVG opgelegde officiële waarschuwing alsnog op te nemen in het petitum. Dit terwijl klager hem van meet af aan duidelijk heeft gemaakt dat terugkeer op de werkvloer alleen uitvoerbaar was indien en nadat de waarschuwing zou zijn ingetrokken, aldus klagers.
5.10 Verweerder voert aan dat klager in de aanloop naar het kort geding van 26 februari 2018 de mentale druk die voor hem kennelijk uitging van de waarschuwing in het geheel niet bij verweerder ter sprake heeft gebracht. De intrekking van de officiële waarschuwing was door mr. Van der V niet opgenomen in het petitum van de dagvaarding. Het is voor verweerder niet duidelijk geworden hoe hoog deze waarschuwing klager kennelijk zat en hoezeer hij wenste dat de eis met een vordering tot opheffing van de waarschuwing zou worden aangevuld, aldus verweerder.
5.11 De raad overweegt dat niet is gebleken dat klager van meet af aan verweerder kenbaar heeft gemaakt hoe belangrijk de opheffing van de officiële waarschuwing voor hem was. Het had op de weg van klager gelegen om dit aan verweerder duidelijk te maken. De raad verstaat hoe ingrijpend en zwaar klager de officiële waarschuwing heeft ervaren, tegelijkertijd is het niet ongebruikelijk om na een officiële waarschuwing werkzaamheden voort te zetten dan wel te hervatten onder instandhouding van die waarschuwing. In dit verband merkt de raad nog op dat de waarschuwing geen betrekking had op de werkzaamheden van klager als kaakchirurg, doch op omgang met patiëntgegevens. Gelet op het voorgaande kan niet aan verweerder verweten worden dat hij opheffing van de officiële waarschuwing niet alsnog heeft opgenomen in het petitum. Klachtonderdeel d) zal ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel e)
5.12 Tevens verwijten klagers verweerder dat hij werkzaamheden heeft gedeclareerd die niet in rekening gebracht hadden mogen worden en dat hij de werkzaamheden niet voldoende heeft gespecificeerd. Daarnaast heeft verweerder kosten gedeclareerd voor werkzaamheden van zijn medewerkster mr. M, die geen partner is van het kantoor, terwijl er geen contract is met mr. M, er nooit toestemming is gevraagd voor het inschakelen van mr. M en er nooit over haar eventuele vergoeding is gesproken, aldus klagers.
5.13 Verweerder betwist de door klagers gemaakte verwijten en voert aan dat de eerste drie declaraties vrijwel direct en zonder enige vraag en/of opmerking zijn voldaan. Uit de overgelegde urenspecificaties blijkt dat de verrichte werkzaamheden voldoende specifiek zijn omschreven. De declaratie van 19 september 2018 is, na protest van klagers, verminderd met vier door mr. M. gewerkte uren. Door ondertekening van de engagement letter hebben klagers de algemene voorwaarden aanvaard, in welke voorwaarden is opgenomen dat ook anderen dan verweerder werkzaamheden kunnen verrichten.
5.14 De raad overweegt dat in de gedragsregels is opgenomen dat een advocaat de aan hem gegeven opdracht, in beginsel, zelf uitvoert. In de algemene voorwaarden van het kantoor van verweerder (zie randnummer 2.14), die als niet weersproken op de opdracht van klagers aan verweerder van toepassing zijn, is - kort gezegd - opgenomen dat opdrachten worden uitgevoerd door het kantoor en niet specifiek door een bepaald persoon. Het is niet ongebruikelijk dat een advocaat samen met een andere advocaat aan een bepaald dossier werkt en klagers hebben geen bezwaar gemaakt tegen de eerder verzonden facturen waarin ook werkzaamheden verricht door mr. M in rekening zijn gebracht. Wat betreft het verwijt aan verweerder dat de facturen niet voldoende zijn gespecificeerd, overweegt de raad dat uit de overgelegde facturen blijkt dat deze voldoende gespecifieerd zijn. In de facturen is opgenomen wie de werkzaamheden heeft verricht (verweerder of mr. M), waarbij onder vermelding van de datum en de duur een omschrijving is gegeven van de werkzaamheden. Gelet op het voorgaande zal klachtonderdeel e) ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel f)
5.15 Voorts verwijten klagers verweerder dat hij ondoelmatig heeft gehandeld en onnodig kosten heeft gegenereerd. Verweerder heeft vele zinloze uren besteed aan overleg met de andere bij de zaak betrokken advocaten, aan overleg met K en aan intern overleg met mr. M. Ook heeft verweerder vele uren overleg gevoerd met de advocaat van K. R., terwijl klager dit uiteindelijk expliciet had verboden. De kans op overeenstemming was gezien de onmogelijke eisen van K. R. nihil. Het argument van verweerder dat deze onderhandelingen noodzakelijk waren om de positie van MKA in de arbitrageprocedure te verstreken was achteraf gezien onbegrijpelijk; de arbitrage werd door verweerder immers als kansloos voor MKA ingeschat. Voorts heeft verweerder tegen de zin van klager in een peperdure en zinloze wrakingsactie ingesteld tegen mr. H, aldus steeds klagers.
5.16 Verweerder betwist dat hij ondoelmatig heeft gehandeld en voert aan dat klagers dit klachtonderdeel niet hebben onderbouwd. Dat verweerder ondoelmatige werkzaamheden zou hebben verricht berust op een onjuiste weergave van de feiten. Er is met meerdere betrokken partijen en verschillende advocaten overleg geweest waarbij een regeling in der minne de meest zekere oplossing bood voor de cliënt. De door verweerder aan overleg bestede uren waren noodzakelijk en niet disproportioneel. Klagers hebben nooit tegen het in rekening brengen van deze uren geprotesteerd. Er was geen sprake van een zinloze wrakingsactie tegen mr. H; er waren serieuze bezwaren tegen de manier van optreden van mr. H. Er is niet tegen de zin van klagers een verzoek bij de OK ingediend. Verweerder heeft op constructieve wijze deelgenomen aan de voorbereidende handelingen in verband met de mondelinge behandeling, aldus steeds verweerder.
5.17 De raad overweegt dat gelet op de gemotiveerde betwisting door verweerder de door klagers gestelde verwijten niet kunnen worden vastgesteld. Het is aan klagers om hun klachten te onderbouwen en zo nodig met stukken te concretiseren hetgeen zij niet althans onvoldoende hebben gedaan. Klachtonderdeel f) zal ongegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel g)
5.18 Tot slot verwijten klagers verweerder dat hij het dossier heeft achtergehouden na beëindiging van zijn werkzaamheden. Verweerder heeft een relevant en essentieel dossier van klagers, te weten het commentaar op het concept rapport van mr. H, achtergehouden terwijl hij wist dat dit had moeten worden ingeleverd bij de door de OK aangestelde onderzoeker, mr. H, aldus klagers.
5.19 Verweerder betwist dit klachtonderdeel en voert aan dat hij geen werk meer bij klagers heeft aangeleverd nadat zij weigerden de vierde declaratie te voldoen. Een advocaat hoeft niet te werken voor en geen productie af te leveren aan een cliënt met betalingsonwil, aldus verweerder.
5.20 De raad overweegt dat niet kan worden vastgesteld dat verweerder het dossier na de beëindiging van de werkzaamheden heeft achtergehouden. Klachtonderdeel g) zal dan ook ongegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Nu de klacht gedeeltelijk gegrond wordt verklaard, zal moeten worden bepaald of en welke maatregel dient te worden opgelegd. Verweerder heeft onvoldoende gecommuniceerd over de termijn voor het instellen van arbitrage en heeft geen risicoanalyse gegeven, hetgeen een wezenlijke tekortkoming in de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder is. Gelet op voorgaande in samenhang met de erkenning door verweerder en het inzicht van verweerder zoals gebleken ter zitting, acht de raad de maatregel van waarschuwing passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klagers betaalde griffierecht van € 50 aan hen vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50 reiskosten van klagers,
b) € 750 kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500 kosten van de Staat.
7.3 Verweerder moet het bedrag van € 50 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden betalen aan klagers. Klagers geven tijdig hun rekeningnummer schriftelijk aan verweerder door.
7.4 Verweerder moet het bedrag van € 750 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer.
7.5 Verweerder moet het bedrag van € 500 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, overmaken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdelen a) en b) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen c) tot en met g) ongegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van waarschuwing op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klagers;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten van € 50 aan klagers, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.4;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervóór bepaald in 7.5.
Aldus beslist door mr. P.M. Wamsteker, voorzitter, mrs. P. van Lingen en R. Lonterman,
leden, bijgestaan door mr. M.C. de Ruijter als griffier en uitgesproken in het openbaar op
9 december 2019.
Griffier Voorzitter
Ondertekend door mr. P.J. Verdam, griffier, bij afwezigheid van mr. M.C. de Ruijter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 9 december 2019 verzonden.