Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:258

Zaaknummer

18-693

Inhoudsindicatie

De raad oordeelt het verzet ongegrond. Geheimhouding gold niet voor verweerster in het onderhavige geval.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem Leeuwarden van 27 mei 2019

in de zaak 18-693

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 14 november 2018 op de klacht van:

klager

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 29 november 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 30 augustus 2018 met kenmerk 336566, door de raad ontvangen op dezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Bij beslissing van 14 november 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 14 november 2108 is verzonden aan klager.

1.4    Bij brief van 3 december 2018, door de raad ontvangen op 4 december 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5    Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2019 in aanwezigheid van klager en verweerster.

1.6    De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 3 december 2018.

 

2    FEITEN EN KLACHT

2.1    Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet weliswaar op, maar hetgeen hij ter zake aanvoert vormt voor de raad geen reden tot een wijziging op deze punten. Dit zal hierna bij de bespreking van de gronden voor het verzet nader worden toegelicht.

 

3    VERZET

3.1    De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:

-    de voorzitter heeft de feiten niet juist en niet volledig weergegeven;

-    de klacht is niet alleen gegrond op artikel 46 Advocatenwet maar tevens op gedragsregel 30;

-    klager kan zich met het oordeel van de voorzitter en de gronden waarop dit berust, niet verenigen.

 

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter heeft in haar beslissing slechts die feiten weergegeven die in haar ogen van belang zijn voor de beoordeling van de klacht. Naar het oordeel van de raad is die weergave niet onjuist of onvolledig. De aanvullingen die klager in zijn verzet voorstelt zijn, voor zover dat al objectieve feiten zijn en niet de interpretatie van klager, door de voorzitter niet in de beoordeling betrokken en behoefden gelet op de overwegingen en het oordeel van de voorzitter daarin ook niet te worden betrokken. Het verzet is in zoverre ongegrond en de raad zal van de feitenweergave door de voorzitter uitgaan.

4.2    Volgens vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline brengen de gedragsregels de normen onder woorden die door een advocaat bij de uitoefening van zijn beroep in acht moeten worden genomen. Deze normen zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. De tuchtrechter dient het aan de advocaat verweten gedrag te toetsen aan de normen zoals omschreven in artikel 46 Advocatenwet. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld. Het verzet van klager is naar het oordeel van de raad in zoverre derhalve eveneens ongegrond.

4.3    De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling van de diverse klachtonderdelen de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. In zijn algemeenheid geldt geheimhouding slechts tussen de deelnemers aan de mediation. Dat was het projectteam, waarvan klager deel uitmaakte. De werkgever van klager en/of haar advocaat hebben aan die mediation niet deelgenomen zodat de geheimhouding voor hen niet zou gelden. Nog afgezien daarvan betrof het geen formele mediation maar werden nog slechts gesprekken gevoerd ter verkenning van de mogelijkheden van mediation (welke afwezig bleken te zijn waardoor er uiteindelijk geen formele mediation heeft plaatsgevonden). Zou al sprake zijn geweest van mediation in formele zin, dan heeft verweerster naar het oordeel van de raad geen mededelingen gedaan die onder de geheimhouding van de mediation zouden kunnen vallen. Zij heeft over de inhoud van de gesprekken immers geen mededeling gedaan maar slechts de uitkomst van de gesprekken vermeld. Dit voortraject heeft zij in het ontbindingsverzoek bij wijze van achtergrondinformatie en kleuring geschetst. Anders dan klager stelt heeft zij dit niet ten grondslag gelegd aan de verzochte ontbinding als zodanig.

4.4    Naar het oordeel van de raad kunnen ook de overige door klager aangevoerde gronden   die er in de kern op neerkomen dat hij het niet met de voorzitter eens is - niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden. 

4.5    Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

verklaart het verzet ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H. Dulack, L.A.M.J. Pütz en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2019.

griffier        voorzitter