Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:255

Zaaknummer

18-837

Inhoudsindicatie

De raad is van oordeel dat verweerster klaagster juist heeft geadviseerd over de onmogelijkheid tot instellen van hoger beroep tegen een beschikking voorlopige voorziening (alimentatie). Daarnaast zijn in de processtukken door verweerster de relevante feiten en standpunten van klaagster voldoende verwerkt. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 juni 2019

in de zaak 18-837

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij e-mail d.d. 25 januari 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. Deze klacht heeft zij aangevuld bij e-mails d.d. 6 februari 2018 en 8 augustus 2018.

1.2    Bij brief aan de raad van 26 oktober 2018 met kenmerk 351638, door de raad ontvangen op 26 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    Klaagster heeft voor aanvang van de zitting om aanhouding verzocht tot het najaar in verband met de door haar gewenste aanwezigheid van een schrijftolk en na dit verzoek aan de raad bericht onder bewind te staan en geen geld te hebben om naar de zitting te komen. De voorzitter heeft het aanhoudingsverzoek gelet op deze latere berichtgeving afgewezen. Klaagster is ter zitting niet verschenen. De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2019 in aanwezigheid van verweerster en haar gemachtigde mr. [naam]. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klaagster heeft verweerster verzocht haar bij te staan in een echtscheidingszaak. Op 15 juli 2016 heeft verweerster de opdracht van klaagster bevestigd.

2.3    Op 23 augustus 2016 heeft verweerster namens klaagster een verzoekschrift ingediend tot het treffen van een aantal voorlopige voorzieningen. De rechtbank heeft de mondelinge behandeling bepaald op 7 oktober 2016. Partijen zijn in de tussentijd in mediation gegaan.

2.4    Op 23 september 2016 is het verzoekschrift tot echtscheiding ingediend.

2.5    Op 9 januari 2017 is het verzoek voorlopige voorzieningen ter zitting behandeld. De rechtbank heeft vervolgens de verzoeken van klaagster afgewezen en die van haar ex echtgenoot toegewezen.

2.6    Op 14 februari 2017 heeft een viergesprek plaatsgevonden.

2.7    Op 26 juni 2017 heeft de tweede mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure plaatsgevonden. Daarbij was een schrijftolk aanwezig. In het verslag van de schrijftolk komt – voor zover relevant – de volgende passage voor:

“er worden dingen aangehaald. De dakkapel hebben we het over gehad. En dan als houd ik me aanbevolen als we het er nog meer over moeten hebben. Ik verwijs even naar de vorige zitting over dat mevrouw zegt dat er € 3000 een dakkapel… Daar herp ik al het nodige over gezegd. Ik zie niet dat het uit de erfenis. Ik zie wel een testament, maar niet dat het geld dat mevrouw… Gekregen heeft, gebruikt zou zijn voor een dakkapel. Waarom zou je dat op een huurwoning zetten? Hoe ziet dat… al toont mevrouw aan dat vanuit de erfenis geld aan de dakkapel is besteed in 2011 zou dat zijn. Hoe zit dat met de vordering…6000 euro in de huurwoning, inbrengt (…)”

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te weigeren de voorlopige voorzieningenbeschikking van januari 2017 aan te vechten;

b)    de erfenis van de vader van klaagster in de verdelingsprocedure buiten beschouwing te laten;

c)    te weigeren de berichten van klaagster te beantwoorden;

d)    geen goede feedback te geven naar aanleiding van het viergesprek en geen verslag van dat gesprek op te stellen;

e)    niet tijdig aan klaagster te communiceren dat haar vorderingen niet zinvol zijn;

f)    niet zorg te dragen voor de aanwezigheid van een schrijftolk bij de voorlopige voorzieningen-zitting van 9 januari 2017;

g)    niet zorg te dragen voor de aanwezigheid van een schrijftolk bij de zitting in het kader van de boedelscheiding.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

5.1    De raad stelt voorop dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid in een zaak een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad. Het handelen van verweerster zal aan de hand van deze maatstaf worden beoordeeld.

Ad klachtonderdeel a)

5.2    Verweerster stelt terecht dat tegen een beschikking voorlopige voorzieningen geen hoger beroep mogelijk is en een wijziging van een dergelijke beschikking alleen mogelijk is indien er sprake is van een wijziging van omstandigheden. Vast staat dat daarvan geen sprake was. Gelet hierop was het voor verweerster eenvoudigweg niet mogelijk om de beschikking aan te vechten op de wijze zoals klaagster voor ogen had. Verweerster heeft dat naar het oordeel van de raad dan ook terecht geweigerd. Dit klachtonderdeel is ongegrond.

Ad klachtonderdelen b) en g)

5.3    Verweerster stelt dat door haar in het aanvullend verzoekschrift van 27 januari 2017 uitgebreid is ingegaan op de erfenis van de vader van klaagster. Klaagster heeft dat niet weersproken, zodat de raad van de juistheid van de stellingen van verweerster op dit punt uitgaat. Bovendien blijkt uit het verslag van de schrijftolk – die anders dan klaagster stelt toen dus wel aanwezig was - dat bij gelegenheid van de tweede mondelinge behandeling in de echtscheidingsprocedure op 26 juni 2017 wel degelijk ook over de erfenis is gesproken. Ook deze klachtonderdelen zijn derhalve ongegrond.

Ad klachtonderdelen c), d) e) en f)

5.4    Ook ten aanzien van deze vier klachtonderdelen geldt dat de gegrondheid daarvan door verweerster gemotiveerd is betwist. Tegenover deze gemotiveerde betwisting heeft klaagster naar het oordeel van de raad de gegrondheid van de door haar gemaakte verwijten niet aannemelijk gemaakt. Bijgevolg zullen ook deze klachtonderdelen ongegrond verklaard worden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark, L.A.M.J. Pütz, H. Dulack en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter