Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-06-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:253

Zaaknummer

18-879

Inhoudsindicatie

De raad is genoegzaam gebleken dat verweerder en klager afspraken hebben gemaakt over de aanpak/strategie om de boedelscheiding tijdelijk te laten rusten vanwege de gelijktijdige omgangszaak. Totdat de omgangszaak was geregeld, heeft verweerder in de boedelscheidingskwestie achter de schermen nog voor klager succesvol gehandeld. Doordat klager daarna niet op de concept dagvaarding in die boedelscheidingskwestie heeft gereageerd en ook geen instructie tot dagvaarden heeft gegeven, kan daarvan aan verweerder geen tuchtrechtelijk verwijt worden gemaakt. Klacht ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 11 juni 2019

in de zaak 18-879

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 30 april 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 6 november 2018 met kenmerk K 18/63, door de raad ontvangen op 6 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 april 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49, lid 2 Advocatenwet.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Verweerder staat klager sinds mei 2014 bij, onder andere inzake een geschil met zijn ex-partner (hierna: de vrouw) over de boedelverdeling en de omgangsregeling met zijn dochter.

2.3    De vrouw heeft klager in 2013 de toegang tot de echtelijke woning ontzegd. Klager heeft voorafgaand aan de bijstand door verweerder via verschillende advocaten tevergeefs getracht zijn eigendommen terug te krijgen.

2.4    Voor zijn bijstand aan klager in de boedelkwestie heeft verweerder een toevoeging aangevraagd en in mei 2015 verkregen. Op dat moment stond verweerder klager ook bij in het geschil over de omgangsregeling met diens dochter. In die zaak was door verweerder reeds een procedure gestart.

2.5    Bij e-mail van 28 september 2016 heeft klager aan verweerder geschreven, voor zover hier relevant:

“De objectiviteit, is niet het punt hier, deze spullen zijn allang niet belangrijk. Kijk eens naar de onbeschofte manier hoe er überhaupt met de spullen om is gegaan, en de spullen die ik niet meer heb en weggegeven zijn. (…)”

2.6    Bij beschikking van 20 december 2016 heeft het gerechtshof overwogen dat aan de zijde van klager sprake was van gewijzigde omstandigheden op basis waarvan het hof de Raad voor de Kinderbescherming verzocht een nadere rapportage op te stellen waarbij de mogelijkheden tot omgang opnieuw zouden worden bezien.

2.7    In januari 2017 heeft tussen de advocaat van de vrouw en verweerder overleg plaats gehad over de goederen van klager. Dit overleg heeft er uiteindelijk toe geleid dat de goederen van de man in juli 2017 per post op het adres van zijn ouders zijn afgeleverd.

2.8    Op 19 oktober 2017 vond in het hoger beroep in de omgangszaak een mondelinge behandeling plaats. Tijdens die mondelinge behandeling is de boedelverdeling zijdelings besproken.

2.9    Bij beschikking van 2 november 2017 heeft het gerechtshof in het nadeel van klager beslist.

2.10    Op 11 januari 2018 heeft  verweerder klager een e-mail gestuurd waarin hij uitleg geeft over de reden voor de ontstane vertraging inzake de boedelscheiding, te weten het feit dat hij in de voorgaande maand bijna dagelijks zitting had waardoor de verwerking van dossiers in het gedrang is gekomen. Hij kondigt aan op korte termijn de concept dagvaarding te zullen toezenden.

2.11    Op 25 mei 2018 heeft verweerder aan klager een concept dagvaarding toegestuurd inzake de boedelverdeling, waarbij verweerder klager heeft verzocht de waarde van de eigendommen te begroten

2.12    Klager heeft op dit verzoek van verweerder niet gereageerd.

2.13    Op 30 mei 2018 heeft klager een klacht over verweerder ingediend.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    niet (adequaat) te reageren op veelvuldige verzoeken van klager om de kwestie omtrent de boedelscheiding op te pakken;

b)    niet voortvarend te werk te gaan door terwijl hij al sinds 2015 een toevoeging voor de boedelkwestie had pas op 25 mei 2018 een concept dagvaarding aan klager te zenden.

4    VERWEER

4.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de raad hierna zo nodig zal ingaan.

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a) en b)

5.1    De beide klachtonderdelen betreffen in feite het gedurende geruime tijd stilliggen van de boedelscheiding en lenen zich derhalve voor gezamenlijke bespreking.

5.2    De raad stelt voorop dat een advocaat voor het – in overleg met zijn cliënt – te voeren beleid in een zaak een ruime vrijheid toekomt en dat in het algemeen een tuchtrechtelijke maatregel eerst geïndiceerd kan zijn indien de advocaat bij de behandeling van de zaak kennelijk onjuist optreedt en adviseert en de belangen van de cliënt daardoor worden geschaad of kunnen worden geschaad.

5.3    Verweerder stelt dat in overleg met klager is besloten de boedelscheiding niet op te pakken nu in het kader van de te creëren omgangsregeling tussen klager en zijn dochter  het aan de orde stellen van teruggave van goederen een mogelijke regeling zou frustreren. Desalniettemin is door verweerder meermalen bij de advocaat van de vrouw om teruggave van de goederen verzocht.

5.4    Klager heeft in reactie hierop bevestigd dat de omgangsregeling voor hem inderdaad het belangrijkst was en dat hij op enig moment heeft aangegeven niet meer zo geïnteresseerd te zijn in zijn spullen (zie zijn e-mail aan verweerder van 28 september 2016), maar volgens hem was het de keuze van verweerder zelf om de boedelscheiding te laten rusten omdat hij de wederpartij in de omgangskwestie niet tegen de haren wilde instrijken door tussentijds over de boedelscheiding te beginnen.

5.5    Naar het oordeel van de raad blijkt uit de stellingen van partijen en de zich in het dossier bevindende stukken genoegzaam dat klager het met de aanpak/strategie van verweerder om de boedelscheiding omwille van de omgang even te laten rusten, eens was. Voorts blijkt daaruit dat verweerder daarnaast in 2016 en 2017 toch ook met de boedelscheiding bezig is geweest en deels ook met succes. Een gedeelte van diens spullen is immers in juli 2017 aan klager geretourneerd. Verweerder heeft toegelicht waarom het na het afronden van de omgangszaak in november 2017 enkele maanden heeft geduurd voor hij was toegekomen aan het opstellen van een concept dagvaarding. Dat had hij eerder, in januari 2018, ook al aan klager toegelicht. Gelet op die toelichting valt verweerder van die vertraging naar het oordeel van de raad geen tuchtrechtelijk verwijt te maken. Dat er uiteindelijk geen dagvaarding is uitgebracht is een gevolg van het feit dat verweerder geen reactie ontving op de door hem aan klager toegezonden concept dagvaarding en voor het uitbrengen van die dagvaarding (dus) ook geen instructie had. Dat valt verweerder derhalve niet aan te rekenen.

5.6    Alles overziend acht de raad de klacht dan ook ongegrond.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart de klacht ongegrond

Aldus gewezen door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark, L.A.M.J. Pütz, H. Dulack en M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 juni 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter