Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-12-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRSHE:2019:186
Zaaknummer
19-566/DB/OB
Inhoudsindicatie
Niet gebleken dat verweerster door haar optreden als interne klachtenfunctionaris van haar kantoor het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad. Ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort ’s-Hertogenbosch
van 9 december 2019
in de zaak 19-566/DB/OB
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen:
verweerster
1 Verloop van de procedure
1.1 Bij e-mail d.d. 11 november 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend tegen verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 13 augustus 2019 met kenmerk 48|18|144K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2019. Klaagster, vergezeld van de heer W, en verweerster, bijgestaan door haar kantoorgenoot mr. D, zijn verschenen.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;
- het nagekomen e-mailbericht d.d. 12 oktober 2019 van klaagster waarin zij aankondigt vergezeld van de heer W ter zitting te verschijnen.
2 Feiten
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster heeft zich in juli 2016 gewend voor rechtsbijstand gewend tot verweersters kantoorgenoot mr. D. Klaagsters vader is overleden in 2006 Klaagster was verwikkeld in een geschil met de echtgenote (hierna: “mevrouw X”) van wijlen haar vader, omtrent het afwikkelen van de verdeling van de nalatenschap van wijlen haar vader.
2.3 Mr. D heeft met de advocaat van mevrouw X gecorrespondeerd over een minnelijke regeling, die onder meer zou bestaan uit het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst door mevrouw X en de drie erfgenamen, het voldoen van een geldbedrag door mevrouw X en het overhandigen van enkele inboedelgoederen door mevrouw X.
2.4 In juni 2017 heeft de advocaat van mevrouw X laten weten dat mevrouw X niet meer handelingsbekwaam was en niet tot ondertekening van een vaststellingsovereenkomst zou overgaan. Mr. D heeft in overleg met klaagster bij de advocaat van mevrouw X aangedrongen op een passende oplossing. De advocaat van mevrouw X heeft zich op het standpunt gesteld dat ondertekening van een vaststellingsovereenkomst niet nodig was omdat de gemaakte afspraken reeds waren vastgelegd in de correspondentie tussen de advocaten.
2.5 Op 12 juli 2017 heeft de dochter van mevrouw X het geldbedrag overgemaakt op de derdengeldrekening van verweersters kantoor en de inboedelgoederen zonder aankondiging afgegeven aan een medewerker van verweersters kantoor. Bij e-mail d.d. 13 juli 2017 heeft de advocaat van mevrouw X mr. D bericht dat uitvoering was gegeven aan de gemaakte afspraken en dat zij zou overgaan tot sluiting van het dossier. Mr. D heeft deze e-mail doorgestuurd aan klaagster met het verzoek om de goederen te komen ophalen.
2.6 Op 20 juli 2017 heeft ten kantore van mr. D een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en mr. D. Klaagster heeft aangegeven dat zij het vervelend vond dat de dochter van mevrouw X had betaald en goederen had afgegeven, terwijl de vaststellingsovereenkomst nog niet was ondertekend. Klaagster heeft geweigerd de goederen mee te nemen en het geldbedrag in ontvangst te nemen. Bij e-mail d.d. 26 juli 2017 heeft mr. D klaagster een bevestiging van de inhoud van de bespreking en de gemaakte afspraak gestuurd, inhoudend dat zij op uiterlijk 3 augustus 2017 met een voorstel voor de afwikkeling van het dossier zou komen.
2.7 Klaagster en mr. D hebben verder gecorrespondeerd, waarbij klaagster zich heeft beklaagd over de behandeling van de zaak. Klaagster heeft geweigerd om de laatste declaratie van mr. D d.d. 6 september 2017 te voldoen. Verweerster heeft in haar hoedanigheid van interne klachtenfunctionaris van het kantoor kennisgenomen van de klacht van klaagster. Bij e-mail d.d. 13 oktober 2017 heeft verweerster klaagster bericht dat naar haar mening de klacht ongegrond was. Verweerster heeft klaagster verzocht om de goederen te komen ophalen en te laten weten of zij kon instemmen met verrekening van het bedrag op de derdengeldrekening met de laatste openstaande factuur, bij gebreke waarvan de incasso uit handen zou moeten worden gegeven aan een deurwaarder.
2.8 Bij e-mail d.d. 17 oktober 2017 heeft klaagster verweerster bericht dat zij de goederen niet zou ophalen en de laatste factuur niet wilde betalen. Bij e-mail d.d. 17 oktober 2017 heeft verweerster klaagster verzocht om met een redelijk voorstel te komen.
2.9 Bij e-mail d.d. 11 december 2017 heeft klaagster aan verweerster voorgesteld dat het kantoor de goederen tot 1 januari 2019 in bewaring zou houden, dat het bedrag tot 1 januari 2019 op de derdengeldrekening zou blijven staan en dat de laatste factuur voor 75% zou worden gecrediteerd. Bij e-mail d.d. 21 december 2019 heeft verweerster klaagster bericht dat het voorstel van klaagster onacceptabel was en heeft zij een tegenvoorstel gedaan, dat door klaagster is afgewezen.
2.10 Op 5 april 2018 heeft een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerster. Bij e-mail d.d. 10 april 2018 heeft verweerster de gemaakte afspraken aan klaagster bevestigd en onder meer aan klaagster medegedeeld dat het bedrag op de derdengeldrekening aan klaagster zou worden overgemaakt nadat zij de roerende zaken had opgehaald en dat, indien de goederen niet uiterlijk op 1 juli 2018 zouden zijn opgehaald, deze zouden worden vernietigd. Bij e-mail d.d. 21 april 2018 heeft klaagster verweerster bericht dat zij het met deze weergave van de afspraken niet eens was. Vervolgens is verder gecorrespondeerd en is overeenstemming bereikt. Klaagster heeft een deelbetaling gedaan van de openstaande factuur, het bedrag op de derdengeldrekening is op 12 juni 2018 doorbetaald aan klaagster en klaagster heeft op 22 juni 2018 de goederen opgehaald, bij gelegenheid waarvan aan klaagster een creditnota voor het restant van de factuur van 6 september 2017 is verstrekt.
2.11 Bij e-mail d.d. 27 juni 2018 heeft klaagster verweerster bericht dat bij het ophalen van de goederen was gebleken dat de verkeerde lamp aanwezig was, dat die lamp beschadigd was en dat met de medewerkster van het kantoor was afgesproken dat hierover nog contact zou worden opgenomen met klaagster, hetgeen niet was gebeurd.
2.12 Bij e-mail d.d. 6 juli 2018 heeft verweerster aan klaagster bericht dat de goederen aan klaagster ter hand zijn gesteld zoals deze op verweerders kantoor waren afgeleverd en dat de kwestie als afgewikkeld werd beschouwd. Klaagster heeft vervolgens een klacht ingediend bij de deken tegen verweerster en mr. D.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij :
1. na het indienen van de klacht bij het kantoor meteen met een deurwaarder heeft gedreigd,
2. klaagster bij de klachtbehandeling heeft gechanteerd omdat er aan het doorstorten van het bedrag van de derdengeldenrekening voorwaarden werden gesteld,
3. constant heeft gedreigd met het vernietigen van de inboedelzaken,
4. heeft gesteld dat klaagster het maar zelf moest oplossen.
4 VERWEER
4.1 Het belang van klaagster was erin gelegen om te kunnen beschikken over de goederen. Waarom het aannemen van die goederen dan klachtwaardig is, ontgaat verweerster. Het is niet klachtwaardig om incassomaatregelen aan te kondigen als facturen niet betaald worden. Klaagster ging niet in op herhaalde verzoeken van mr. D om tot doorstorting te mogen overgaan. Klaagster gaf aan de gelden niet zonder meer te willen ontvangen. Klaagster is erop gewezen dat de derdenrekening geen parkeerrekening is. Na de bespreking van 5 april 2018, waarin overeenstemming is bereikt over de afwikkeling van het dossier, is nog verder gecorrespondeerd over onder meer de doorstorting. Uiteindelijk is het bedrag op 12 juni 2018 betaald. Klaagster wilde de zaken eerst niet ophalen. Afgesproken is dat, als klaagster de zaken niet zou ophalen, deze vernietigd zouden worden. Dat lag dan immers in de rede. De klachten van klaagster zijn door verweerster uitgebreid behandeld. Er is overeenstemming bereikt over de klacht, waarna klaagster zich nog beklaagt over de lamp. Het kantoor kan er niets aan doen dat de wederpartij klaagster een verkeerde/kapotte lamp ter beschikking heeft gesteld. Het kantoor kan klaagster daarbij niet helpen. De beschadiging is kantoor pas bekend geworden toen klaagster de zaken kwam ophalen.
5 BEOORDELING
5.1 De klachtonderdelen 1, 2, 3 en 4 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. De klacht heeft betrekking op de wijze waarop verweerster zich als klachtbehandelaar van het advocatenkantoor van haar taak jegens een cliënt van een kantoorgenoot heeft gekweten. De raad stelt bij de beoordeling van de klacht het volgende voorop. De raad heeft niet tot taak om over de beslissing van een klachtenfunctionaris te oordelen. De beslissing van de klachtenfunctionaris dient door de raad in beginsel te worden gerespecteerd. Voor toepassing van het tuchtrecht is eerst plaats indien verweerster bij de klachtafhandeling heeft gehandeld zoals een goed advocaat niet betaamt (artikel 46 Advocatenwet).
5.2 Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, zoals hier in die van klachtenfunctionaris, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt.
5.3 De omstandigheid dat klaagster een andere voorstelling van zaken heeft dan de klachtenfunctionaris of een andere mening over de (on)gegrondheid van de klacht, van mening is dat verweerster uit had moeten gaan van (deels) andere feiten, de klachtprocedure anders had moeten inkleden (meer hoor en wederhoor moeten toepassen) of
anders zou hebben moeten beslissen is, voor het aannemen van een schending van het tuchtrecht onvoldoende indien niet tevens kan worden vastgesteld dat de klachtfunctionaris zodanig onjuist heeft gehandeld of zich anderszins zodanig heeft gedragen dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. Daarbij dient in
aanmerking te worden genomen dat een klachtfunctionaris een grote mate van vrijheid heeft bij de wijze waarop hij de klachtafhandeling inricht en op de ingebrachte klacht beslist.
5.4 De raad is van oordeel dat niet is gebleken dat verweerster bij de afhandeling van de klacht zodanig onjuist heeft gehandeld of beslist of zich anderszins zodanig heeft gedragen dat het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad. In het bijzonder is de raad uit het dossier gebleken dat verweerster de klachten serieus heeft genomen en zorgvuldig heeft beoordeeld. De daartegen opgeworpen bezwaren zijn in hoofdzaak terug te voeren op een andere waardering van de feiten door klaagster en duiden niet op tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen. Verweerster heeft, hoewel zij klaagsters klachten ongegrond achtte, getracht om de klacht in het belang van klaagster en in het belang van het kantoor voor beide partijen naar tevredenheid op te lossen. De raad stelt vast dat ook een oplossing tot stand is gekomen en dat het doorbetalen van het bedrag op de derdengeldrekening en het ophalen van de goederen in de door klaagster gewenste volgorde heeft plaatsgevonden. Dat verweerster na het indienen van de klacht meteen met een deurwaarder heeft gedreigd, zich heeft schuldig gemaakt aan chantage of onredelijke druk heeft uitgeoefend op klaagster en (constant) gedreigd heeft met het vernietigen van inboedelzaken is niet gebleken. Het stond verweerster overigens vrij klaagster niet bij te staan in haar geschil met de wederpartij over de vraag of de juiste lamp was geleverd.
5.5 Dat verweerster met haar optreden het vertrouwen in de advocatuur heeft geschaad is naar het oordeel van de raad niet gebleken. De klacht is derhalve in alle onderdelen ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart de klacht in alle onderdelen ongegrond.
Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en J.B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2019.
Griffier Voorzitter