Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

09-12-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:184

Zaaknummer

19-565 DB/OB

Inhoudsindicatie

Verweerder heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zonder voorafgaand overleg met klaagster zaken uit de inboedel van de stiefmoeder van klaagster, waaronder de verkeerde lamp, in ontvangst te nemen. Verweerder mocht op grond van de in de correspondentie tussen klaagster en de stiefmoeder vastgelegde afspraken vinden dat klaagster geen belang had bij het sluiten van een aparte schriftelijke vaststellingsovereenkomst en dat van hem geen verdere werkzaamheden meer nodig waren. Klacht dat verweerder niet als een goed bewaarder heeft gezorgd voor de in ontvangst genomen lampenkap, waardoor deze beschadigd is, is van civielrechtelijke aard en niet ter beoordeling van de raad. Niet gebleken dat klaagster door verweerders handelwijze op kosten is gejaagd of de kwestie door verweerders toedoen is vertraagd. Ongegrond.  

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van 9 december 2019

in de zaak 19-565/DB/OB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

           

                       

                        klaagster

 

                        tegen:

 

                                                verweerder

 

                       

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail d.d. 11 november 2018 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 13 augustus 2019 met kenmerk 48|18|143K heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 oktober 2019. Klaagster, vergezeld van de heer W, en verweerder, bijgestaan door zijn kantoorgenoot mr. B, zijn verschenen.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken;

-       het nagekomen e-mailbericht d.d. 12 oktober 2019 van klaagster waarin zij aankondigt vergezeld van de heer W ter zitting te verschijnen.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan.

2.2      Klaagster heeft zich in juli 2016 voor rechtsbijstand gewend tot verweerder. Klaagsters vader is overleden in 2006. Klaagster was verwikkeld in een geschil met de echtgenote (hierna: “mevrouw X”) van wijlen haar vader, omtrent het afwikkelen van de verdeling van de nalatenschap van wijlen haar vader.

2.3      Verweerder heeft met de advocaat van mevrouw X gecorrespondeerd over een minnelijke regeling, die onder meer zou bestaan uit het ondertekenen van een vaststellingsovereenkomst door mevrouw X en de drie erfgenamen, het voldoen van een geldbedrag door mevrouw X en het overhandigen van enkele inboedelgoederen door mevrouw X.

2.4      In juni 2017 heeft de advocaat van mevrouw X laten weten dat mevrouw X niet meer handelingsbekwaam was en niet tot ondertekening van een vaststellingsovereenkomst zou overgaan. Verweerder heeft in overleg met klaagster bij de advocaat van mevrouw X aangedrongen op een passende oplossing. De advocaat van mevrouw X heeft zich op het standpunt gesteld dat ondertekening van een vaststellingsovereenkomst niet nodig was omdat de gemaakte afspraken reeds waren vastgelegd in de correspondentie tussen de advocaten.

2.5      Op 12 juli 2017 heeft de dochter van mevrouw X het geldbedrag overgemaakt op de derdengeldrekening van verweerders kantoor en de inboedelgoederen zonder aankondiging afgegeven aan een medewerker van verweerders kantoor. Bij e-mail d.d. 13 juli 2017 heeft de advocaat van mevrouw X verweerder bericht dat uitvoering was gegeven aan de gemaakte afspraken en dat zij zou overgaan tot sluiting van het dossier. Verweerder heeft deze e-mail doorgestuurd aan klaagster met het verzoek om de goederen te komen ophalen.

2.6      Op 20 juli 2017 heeft ten kantore van verweerder een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en verweerder. Klaagster heeft aangegeven dat zij het vervelend vond dat de dochter van mevrouw X had betaald en goederen had afgegeven, terwijl de vaststellingsovereenkomst nog niet was ondertekend. Klaagster heeft geweigerd de goederen mee te nemen en het geldbedrag in ontvangst te nemen. Bij e-mail d.d. 26 juli 2017 heeft verweerder klaagster een bevestiging van de inhoud van de bespreking en de gemaakte afspraak gestuurd, inhoudend dat zij op uiterlijk 3 augustus 2017 met een voorstel voor de afwikkeling van het dossier zou komen.

2.7      Klaagster en verweerder hebben verder gecorrespondeerd, waarbij klaagster zich heeft beklaagd over de behandeling van de zaak. Klaagster heeft geweigerd om de laatste declaratie van verweerder d.d. 6 september 2017 te voldoen. De interne klachtenfunctionaris van verweerders kantoor, mr. B, heeft kennisgenomen van de klacht van klaagster. Bij e-mail d.d. 13 oktober 2017 heeft mr. B klaagster bericht dat naar haar mening de klacht ongegrond was. Mr. B heeft klaagster verzocht om de goederen te komen ophalen en te laten weten of zij kon instemmen met verrekening van het bedrag op de derdengeldrekening met de laatste openstaande factuur. 

2.8      Bij e-mail d.d. 17 oktober 2017 heeft klaagster mr. B bericht zij de goederen niet zou ophalen en de laatste factuur niet wilde betalen. Bij e-mail d.d. 17 oktober 2017 heeft mr. B klaagster verzocht om met een redelijk voorstel te komen.

2.9      Bij e-mail d.d. 11 december 2017 heeft klaagster aan mr. B voorgesteld dat het kantoor van verweerder de goederen tot 1 januari 2019 in bewaring zou houden, dat het bedrag tot 1 januari 2019 op de derdengeldrekening zou blijven staan en dat de laatste factuur voor 75% zou worden gecrediteerd. Bij e-mail d.d. 21 december 2019 heeft mr. B klaagster bericht dat het voorstel van klaagster onacceptabel was en heeft zij een tegenvoorstel gedaan, dat door klaagster is afgewezen.

2.10    Op 5 april 2018 heeft ten kantore van mr. B een bespreking plaatsgevonden tussen klaagster en mr. B. Vervolgens is gecorrespondeerd over de inhoud van een regeling ter afwikkeling van het dossier. Klaagster heeft een deelbetaling gedaan van de openstaande factuur, het bedrag op de derdengeldrekening is op 12 juni 2018 doorbetaald aan klaagster en klaagster heeft op 22 juni 2018 de goederen opgehaald op verweerders kantoor bij gelegenheid waarvan aan klaagster een creditnota voor het restant van de factuur van 6 september 2017 is verstrekt.

2.11    Bij e-mail d.d. 27 juni 2018 heeft klaagster mr. B bericht dat bij het ophalen van de goederen was gebleken dat de verkeerde lamp aanwezig was, dat die lamp beschadigd was en dat met de medewerkster van verweerders kantoor was afgesproken dat hierover nog contact zou worden opgenomen met klaagster, hetgeen niet was gebeurd.

2.12    Bij e-mail d.d. 6 juli 2018 heeft mr. B aan klaagster bericht dat de goederen aan klaagster ter hand zijn gesteld zoals deze op verweerders kantoor waren afgeleverd en dat de kwestie als afgewikkeld werd beschouwd. Klaagster heeft vervolgens een klacht ingediend bij de deken tegen verweerder en mr. B. 

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

 

1.         zaken uit de inboedel van de stiefmoeder van klaagster in ontvangst heeft genomen, zonder hierover met klaagster te overleggen,

2.         niet als een goed bewaarder heeft gezorgd voor de in ontvangst genomen lampenkap, waardoor deze beschadigd is,

3.         de verkeerde lamp in ontvangst heeft genomen,

4.         de werkzaamheden heeft gestaakt, omdat klaagster geen belang meer zou hebben bij de overeenkomst,

5.         klaagster door zijn handelwijze op kosten heeft gejaagd en de kwestie heeft vertraagd, omdat klaagster een andere advocaat heeft moeten inschakelen.

 

 

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. Nu het belang van klaagster erin was gelegen om te kunnen beschikken over de goederen, valt niet in te zien waarom het in ontvangst nemen van de goederen door verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar zou zijn. Het is verweerder niet bekend of er nog een andere lamp was. De goederen zijn aan klaagster ter hand gesteld zoals deze op verweerders kantoor waren afgeleverd. Verweerders kantoor heeft de zorgplicht niet geschonden. Nu klaagster over de gelden en de goederen kon beschikken waren van de zijde van verweerder geen verdere werkzaamheden meer vereist. Klaagster had geen belang meer bij ondertekening van een vaststellingsovereenkomst. Het stond klaagster uiteraard vrij om een second opinion te vragen bij een andere advocaat, maar de daarmee gemoeide kosten zijn voor klaagsters rekening. Klaagster is niet door verweerders kantoor in de steek gelaten. Er is veel aandacht besteed aan de gevoelens van klaagster bij de kwestie. Verder is veel moeite gedaan om de klachten op te lossen en daarover is ook overeenstemming bereikt.

 

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerder. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

 

5.2     Klachtonderdelen 1, 2 en 3

          De klachtonderdelen 1, 2 en 3 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vast staat dat de inboedelgoederen zonder vooraankondiging op verweerders kantoor zijn afgeleverd en dat op het moment van aflevering geen gelegenheid was voor overleg tussen verweerder en klaagster. Verweerder, althans de medewerker van het kantoor, zag zich gesteld voor de keuze tussen ofwel het in ontvangst nemen ofwel het weigeren van de goederen. De raad is van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk kan worden verweten dat hij de goederen in ontvangst heeft genomen. Nu het in ontvangst nemen van de goederen, zoals was vastgelegd in de correspondentie tussen de advocaten, in klaagsters belang was, valt niet in te zien dat verweerder anders had moeten handelen. Had verweerder ontvangst van de goederen geweigerd, dan waren de consequenties van die weigering ongewis. Dat de dochter van klaagsters wederpartij de verkeerde lamp heeft afgeleverd, kan verweerder evenmin worden aangerekend. Klaagster heeft voorts geklaagd dat verweerder niet als een goed bewaarder heeft zorg gedragen voor de lamp en dat daardoor schade is ontstaan. De raad overweegt dat dit een kwestie van civielrechtelijke aard is die niet ter beoordeling van de tuchtrechter is. Als al zou vaststaan dat de lamp, gedurende de tijd dat deze op verweerders kantoor was opgeslagen, beschadigd is geraakt, valt zonder nadere toelichting, die niet is gegeven, niet in te zien welk tuchtrechtelijk verwijt verweerder daarvan kan worden gemaakt. De raad is op grond van het voorgaande van oordeel dat de klachtonderdelen 1, 2 en 3 ongegrond zijn.

         

5.3     Klachtonderdelen 4 en 5

          De klachtonderdelen 4 en 5 hangen met elkaar samen en lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Vast staat dat de tussen klaagster en haar wederpartij gemaakte afspraken waren vastgelegd in de correspondentie tussen hun beider advocaten. De raad volgt verweerder in diens standpunt dat gezien de gewijzigde omstandigheden - de mentale toestand van klaagsters wederpartij - niet kon worden vastgehouden aan de oorspronkelijke afspraak om de reeds in de correspondentie vastgelegde afspraken - nogmaals - vast te leggen in een vaststellingsovereenkomst. Klaagster had daarbij ook geen belang. De discussie over de vraag of klaagsters wederpartij met het afgeven van de inboedelgoederen en de betaling aan de derdengeldrekening naar behoren uitvoering had gegeven aan de gemaakte afspraken kon ook worden gevoerd aan de hand van hetgeen in de correspondentie was vastgelegd. Anders dan klaagster heeft aangevoerd, rustte op verweerder niet de verplichting om zich voor klaagster te blijven inzetten. Ook kan niet worden gezegd dat verweerder de hem door klaagster verstrekte opdracht niet op zorgvuldige wijze heeft neergelegd. Het stond klaagster vrij om zich vervolgens tot een andere advocaat te wenden. Dat hieraan kosten verbonden zijn geweest en dat hierdoor wellicht enige vertraging is ontstaan kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten. De raad is van oordeel dat van enige onzorgvuldigheid van verweerder bij het staken van zijn werkzaamheden niet is gebleken. De klachtonderdelen 4 en 5 zijn derhalve eveneens ongegrond.

 

 

                        BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in alle onderdelen  ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. P.H. Brandts, voorzitter, mrs. L.R.G.M. Spronken en J.B. de Meester, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2019.

 

 

Griffier                                                                                               Voorzitter