Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-12-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:264
Zaaknummer
19-064
Inhoudsindicatie
Raadsbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij. Verweerster heeft de advocaat van klager geen afschrift van het V2-formulier gestuurd waarmee zij zich bij het hof heeft onttrokken als advocaat van de wederpartij. Tuchtrechtelijk verwijtbaar. Klacht gegrond. Maatregel van een waarschuwing. Verzoek om schadevergoeding afgewezen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2019
in de zaak 19-064
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 11 juni 2018 heeft klager via een webformulier bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad gedateerd 26 november 2018 met kenmerk Z663254/AS, door de raad ontvangen op 1 februari 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 oktober 2019 in aanwezigheid van verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager is verwikkeld in een hoger beroepsprocedure met zijn zoon (hierna: de zoon). Klager is hierin bijgestaan door mr. E. Verweerster stond de zoon bij.
2.3 Op 30 april 2018 heeft verweerster zich om haar moverende redenen onttrokken als advocaat van de zoon. Daartoe heeft verweerster een V2-formulier (hierna ook: het formulier) aan het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden (hierna: het hof) verstuurd.
2.4 Op 17 mei 2018 heeft de zoon per e-mail aan klager bericht het hoger beroep niet te willen doorzetten. Naar aanleiding van deze e-mail heeft mr. E diezelfde dag per e-mail contact opgenomen met verweerster over een mogelijke intrekking van het hoger beroep door de zoon.
2.5 Op 18 mei 2018 heeft mr. E opnieuw per e-mail contact opgenomen met verweerster naar aanleiding van de mededeling op het roljournaal van het hof dat verweerster zich als advocaat van de zoon had onttrokken.
2.6 Op 22 mei 2018 heeft verweerster aan mr. E bevestigd dat zij zich als advocaat heeft onttrokken, maar dat zij abusievelijk geen afschrift van het formulier aan hem heeft toegezonden.
2.7 Op 23 mei 2018 heeft mr. E – kort gezegd – aan klager bericht dat hij op 7 mei 2018 was begonnen met het opstellen van het verweerschrift en dat hij voor zijn werkzaamheden nog twee uur en 45 minuten bij klager in rekening moet brengen.
2.8 Bij factuur van 11 juni 2018 van in totaal € 589,88 (hierna: de factuur) incl. btw heeft
mr. E zijn werkzaamheden voor de hoger beroepsprocedure bij klager in rekening
gebracht.
2.9 Vervolgens heeft klager bij de deken een klacht over verweerster ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de advocaat van klager geen afschrift van het V2-formulier heeft gestuurd waarmee zij zich bij het hof heeft onttrokken als advocaat van de zoon.
3.2 Aan zijn klacht heeft klager ten grondslag gelegd dat als zijn advocaat van de onttrekking van verweerster had geweten, hij mogelijk niet was begonnen met het opstellen van het verweerschrift in de hoger beroepsprocedure. Daarbij wijst klager op de in 2.7 genoemde e-mail van zijn advocaat. Volgens klager is zijn advocaat op 7 mei 2018 met het opstellen van het verweerschrift begonnen en heeft hij hier, achteraf bezien onnodig, tijd ingestoken. Klager stelt verweerster aansprakelijk voor de volgens hem onnodige kosten die zijn advocaat voor de hoger beroepsprocedure nog bij hem in rekening heeft gebracht, waarbij klager wijst op het factuurbedrag van € 589,88.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. In dat verband heeft verweerster primair aangevoerd dat zij weliswaar abusievelijk geen afschrift van het formulier naar klagers advocaat heeft gestuurd, maar dat daarmee van klachtwaardig handelen geen sprake is. Volgens verweerster is zij niet aansprakelijk voor de daardoor ontstane kosten, omdat de hoger beroepsprocedure na haar onttrekking is doorgelopen en de zoon pas op 17 mei 2018 heeft besloten om het hoger beroep in te trekken. Subsidiair heeft verweerster inhoudelijk verweer gevoerd over de factuur. De raad zal het verweer van verweerster, waar nodig, bij de beoordeling van de klacht bespreken.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over de advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt daarbij is dat deze advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel.
5.2 De raad is van oordeel dat verweerster was gehouden om een afschrift van het formulier waarmee zij zich bij het hof als advocaat van de zoon heeft onttrokken aan de advocaat van klager toe te sturen. Op dat formulier is ook vermeld dat een afschrift daarvan aan de advocaat van de wederpartij moet worden verstuurd. Anders dan verweerster desgevraagd ter zitting heeft verklaard, heeft zij niet enkele dagen na de onttrekking als advocaat van de zoon aan haar secretaresse gevraagd om een afschrift van het formulier alsnog naar klagers advocaat te sturen. Uit de dossierstukken blijkt dat verweerster het formulier uiteindelijk pas tweeëneenhalve week later, op 22 mei 2018, per e-mail aan klagers advocaat heeft verstuurd. Door op 30 april 2018 geen afschrift van het formulier naar klagers advocaat te sturen, heeft verweerster naar het oordeel van de raad tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld als bedoeld in artikel 46
Advocatenwet.
6 MAATREGEL
6.1 Door op 30 april 2018 geen afschrift van het formulier aan klagers advocaat te sturen, heeft verweerster niet gehandeld zoals het een zorgvuldig en behoorlijk handelend advocaat betaamt. Gelet op alle omstandigheden en het feit dat verweerster op zitting geen inzicht in de onjuistheid van haar handelen heeft getoond, acht de raad oplegging van de maatregel van een waarschuwing passend en geboden.
6.2 Op grond van artikel 48b lid 1 Advocatenwet kan de tuchtrechter bij het opleggen van een maatregel als bijzondere voorwaarde stellen dat de betrokken advocaat geheel of gedeeltelijk de door hem veroorzaakte schade tot een door de raad vast te stellen bedrag van ten hoogste € 5.000,- vergoedt.
6.3 Voor zover klager bedoeld heeft de raad te verzoeken om als bijzondere voorwaarde te stellen dat verweerster de door hem geleden schade van € 589,88 vergoedt, oordeelt de raad als volgt. Door de handelwijze van verweerster lijken door klagers advocaat onnodige kosten te zijn gemaakt. Het lag immers in de rede dat het hof de hoger beroepsprocedure naar aanleiding van de onttrekking van verweerster als advocaat van de zoon voor een bepaalde periode zou aanhouden om de zoon in de gelegenheid te stellen een andere advocaat in te schakelen om hem bij te staan. Naar het oordeel van de raad gaat het bij die kosten niet om het totale factuurbedrag van € 589,88, omdat alleen de periode vanaf het moment van de onttrekking (30 april 2018) tot het moment van de e-mail van klager over intrekking van het hoger beroep (17 mei 2018) hier van belang is. In de periode vóór 30 april 2018 was verweerster immers nog de advocaat van de zoon en in de periode vanaf 17 mei 2018 was al bekend dat de zoon het hoger beroep had ingetrokken. Uit de factuur blijkt dat klagers advocaat in de periode van 1 mei 2018 tot en met 17 mei 2018 werkzaamheden heeft verricht en vaststaat dat hij toen nog niet op de hoogte was van de onttrekking van verweerster als advocaat van de zoon. De mogelijkheid voor de raad om een schadevergoeding toe te wijzen is in het tuchtrecht echter beperkt. Toewijzing van schadevergoeding kan alleen plaatsvinden als de toe te wijzen schadevergoeding tussen klager en verweerster in voldoende mate vaststaat. Dat laatste is niet het geval, zodat de raad het verzoek zal afwijzen. Dit oordeel van de raad doet niet af aan de mogelijkheid van klager om zijn schadevordering voor te leggen aan de civiele rechter, respectievelijk van partijen om dit in der minne te regelen.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,- aan hem te vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten, en
b) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.
7.3 Verweerster dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-064/AL/MN.
7.4 Verweerster dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-064/AL/MN.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de
Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de wijze en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.
Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. L.A.M.J. Pütz en S.H.G. Swennen, leden en bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2019.
Griffier Voorzitter