Rechtspraak
Uitspraakdatum
02-12-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:263
Zaaknummer
18-882
Inhoudsindicatie
Verzetbeslissing. De voorzitter in zijn beslissing bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Verzet levert geen nieuwe gezichtspunten op. Verzet ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 2 december 2019
in de zaak 18-882
naar aanleiding van de klacht van:
klager
klaagster
tezamen ook: klagers
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 6 januari 2018, aangevuld bij brieven van 21 maart 2018 en 4 juni 2018, hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 november 2018 met kenmerk K 18/09, door de raad digitaal ontvangen op diezelfde datum, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 25 februari 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard. Deze beslissing is op
25 februari 2019 verzonden aan klagers.
1.4 Bij brief van 23 maart 2019, door de raad ontvangen op 26 maart 2019, hebben klagers verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 7 oktober 2019 in aanwezigheid van klagers en verweerster.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waartegen het verzet is gericht, van de stukken op grond waarvan de voorzittersbeslissing is gegeven en van het verzetschrift van klagers. Ook heeft de raad kennisgenomen van de aanvullende stukken van klagers van 16 en 23 september 2019 en de aanvullende stukken van verweerster van 20 september 2019.
2 FEITEN
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en een omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter.
3 VERZET EN VERWEER
3.1 Klagers zijn het er niet mee eens dat hun klacht door de voorzitter in alle onderdelen kennelijk ongegrond is verklaard. Voor de gronden van hun verzet verwijzen klagers naar een door hen overgelegde dagvaarding van 19 maart 2019 met producties. De kern van deze dagvaarding is volgens klagers dat verweerster zich schuldig heeft gemaakt aan bedrog, verzwijging dan wel verdraaiing van feiten, laster, smaad,
onzorgvuldigheden, onrechtmatigheden, aanzetting tot haat, discriminatie van een verstandelijk gehandicapt persoon en handelen in strijd met Algemene Verordening Gegevensbescherming en de privacywetgeving.
3.2 Verweerster heeft zich tegen het verzet verweerd. De raad zal hierna zo nodig op dit verweer ingaan.
4 BEOORDELING
4.1 De raad stelt voorop dat het karakter van de procedure waarbij verzet tegen een voorzittersbeslissing is ingesteld met zich brengt dat tijdens de mondelinge
behandeling van het verzet primair slechts aandacht kan zijn voor fouten of omissies in die voorzittersbeslissing. De inleidende klacht wordt pas nader, inhoudelijk,
besproken als van zulke fouten of omissies sprake lijkt te zijn. Het is aan de klager om met concrete verzetgronden duidelijk te maken waarom de voorzittersbeslissing volgens hem onjuist is.
4.2 Klagers hebben ter onderbouwing van hun verzet verwezen naar een dagvaarding van 19 maart 2019 met producties. Gelet op wat de raad hiervoor onder 4.1 heeft overwogen, volstaat een enkele verwijzing naar een dagvaarding als grond voor hun verzet niet. Nu klagers desgevraagd ter zitting hebben bevestigd dat hun verzet gaat over twee concrete punten, te weten het volgens hen gepleegde bedrog door verweerster en het handelen van verweerster in strijd met de Algemene Verordening Gegevensbescherming (hierna: AVG), zal de raad deze punten als verzetgronden in de beoordeling van het verzet bespreken.
4.3 Het volgens klagers door verweerster gepleegde bedrog gaat over de vraag of verweerster mocht begrijpen dat klagers een klacht over haar kantoorgenoot mr. N. bij de deken hadden ingediend. Naar het oordeel van de raad volgt uit randnummer 157 van de door verweerster overgelegde conclusie van antwoord dat verweerster ervan uit mocht gaan dat klagers een klacht tegen haar kantoorgenoot hadden ingediend. Klagers hebben in hun brief van 18 juli 2017 aan de kantonrechter immers zelf melding gemaakt van een klacht tegen mr. N. Ook toen later bleek dat geen klacht over mr. N. bij de deken was ingediend, mocht verweerster dat naar het oordeel van de raad op basis van de brief van 18 juli 2017 zo begrijpen. In zoverre heeft de voorzitter terecht geoordeeld dat van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster geen sprake is en dat de klacht kennelijk ongegrond is. Voor zover klagers met hun verzetgrond over bedrog door verweerster ook op de in hun klacht genoemde andere situaties doelen, is het de raad net als de voorzitter niet gebleken dat daarbij sprake is van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen van verweerster.
4.4 Met het punt over de schending van de AVG doelen klagers op het overleggen van de beschikking van de kantonrechter van 11 december 2017 door verweerster in een kortgedingprocedure bij de rechtbank Rotterdam. Dit standpunt van klagers vindt geen onderbouwing in de dossierstukken waarop de voorzitter heeft moeten oordelen. In de stukken die klagers in verband met deze verzetprocedure hebben ingediend wordt dit wel verder onderbouwd. Zoals de voorzitter ter zitting heeft uitgelegd, worden echter nieuwe klachten en/of een nieuwe onderbouwing niet meegenomen in de beoordeling van het verzet. Het gaat immers om de beoordeling of de voorzitter terecht heeft geoordeeld zoals hij heeft geoordeeld. De raad laat het punt over de AVG dan ook verder buiten beschouwing.
4.5 De raad is voorts van oordeel dat de voorzitter in zijn beslissing bij de beoordeling van de klacht de juiste maatstaf heeft toegepast en acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klagers aangevoerde verzetgronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.6 Nu het verzet van klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de inhoud van de klacht. De raad verklaart het verzet dan ook ongegrond.
BESLISSING
De raad van discipline verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. L.A.M.J. Pütz en S.H.G. Swennen, leden en bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 december 2019.
griffier voorzitter