Rechtspraak
Uitspraakdatum
14-10-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:236
Zaaknummer
19-424
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht over advocaat wederpartij deels niet-ontvankelijk omdat de klacht te laat is ingediend. Klacht over onnodig grievend taalgebruik in de klachtprocedure kennelijk ongegrond.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 14 oktober 2019
in de zaak 19-424
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Gelderland (hierna: de deken) van 28 juni 2019 met kenmerk K18/141, door de raad op diezelfde datum ontvangen, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Verweerster heeft in meerdere procedures opgetreden voor Stichting X (hierna: haar cliënte).
1.2 Stichting Y heeft in 2006 een landgoed aangekocht. In 2008/2009 heeft zij het landgoed te koop aangeboden.
1.3 Klager heeft in 2013 met Stichting Y gesproken over de aankoop van het landgoed. Klager was medeaandeelhouder van B.V. Z.
1.4 Op 2 september 2013 heeft een notaris een e-mail gestuurd naar Stichting Y waaruit
– kort gezegd – zou blijken van een verificatie van eigen geld ter hoogte van € 4,5 miljoen, op naam gesteld van B.V. Z en de makelaar van die B.V.
1.5 Nog diezelfde dag heeft klager de e-mail van de notaris doorgestuurd naar de cliënte van verweerster. Hij heeft daarin verzocht om hem een overbruggingslening van € 125.000,- te verstrekken ten behoeve van de aankoop van het landgoed door B.V. Z.
1.6 De cliënte van verweerster heeft het genoemde bedrag op 12 november 2013 op het rekeningnummer van klager gestort.
1.7 Op enig moment heeft verweerster via haar cliënte de beschikking gekregen over een Bank Statement die was geverifieerd door een notaris. Uit deze Bank Statement blijkt dat B.V. Z onvoldoende financiële middelen had om de koop van het landgoed te bewerkstelligen.
1.8 De koopovereenkomst is op 13 december 2013 ondertekend.
1.9 Klager heeft de overbruggingslening niet aan de cliënte van verweerster terugbetaald. B.V. Z is de verplichtingen uit de koopovereenkomst niet nagekomen. Levering van het landgoed heeft niet plaatsgevonden.
1.10 Op 7 mei 2014 heeft de cliënte van verweerster aangifte gedaan tegen klager wegens oplichting en valsheid in geschrifte.
1.11 De cliënte van verweerster heeft op 16 juni 2014 een civiele procedure tegen klager aanhangig gemaakt ter verhaal van haar vordering van € 125.000,-. Bij die dagvaarding is de e-mail van de notaris van 2 september 2013 gevoegd. In diezelfde productie zat achter de e-mail van de notaris de Bank Statement.
1.12 Op 27 april 2015 is B.V. Z failliet verklaard.
1.13 Bij vonnis van 22 juli 2015 is klager veroordeeld tot terugbetaling van het bedrag van
€ 125.000,-. Klager heeft geen hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis.
1.14 Op 19 juni 2017 heeft klager een verzoekschrift tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor ingediend.
1.15 Namens haar cliënte heeft verweerster op 21 september 2017 een verweerschrift ingediend. Bij dit verweerschrift was als productie (opnieuw) de e-mail van de notaris met daarachter de Bank Statement gevoegd.
1.16 Naar aanleiding van die productie heeft klager een forensisch onderzoek laten verrichten naar de e-mail van de notaris. Meer specifiek ging het om de vraag of de Bank Statement onderdeel uitmaakte van die e-mail. Uit het onderzoek is gebleken dat dit niet het geval was.
1.17 Op 2 oktober 2017 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor plaatsgevonden. Dit verzoek is bij beschikking van 6 november 2017 afgewezen.
1.18 Bij brief van 9 november 2018 heeft de gemachtigde van klager namens klager de onderhavige klacht over verweerster ingediend bij de deken.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:
1) zij bij haar verweerschrift van 21 september 2017 (inzake het voorlopig getuigenverhoor) als productie de e-mail van de notaris heeft opgenomen en daarachter de Bank Statement heeft gevoegd. Deze Bank Statement maakte geen onderdeel uit van de e-mail van de notaris. Door de productie aldus in te richten heeft verweerster feiten en bewijsstukken geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd waren met de waarheid, waardoor zij onder andere in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 8;
2) zij in haar verweer (in de klachtzaak) onnodig grievend taalgebruik heeft gebezigd. Verweerster heeft immers de zin
“Dat dit een vervalsing zou zijn, is (zeker uit de mond van [klager] zeer onterecht en onjuist (…)”
gebruikt;
3) zij bij haar dagvaarding van 16 juni 2014 (inzake de verhaalsvordering) als productie de e mail van de notaris heeft opgenomen en daarachter de Bank Statement heeft gevoegd. Deze Bank Statement maakte geen onderdeel uit van de e-mail van de notaris. Door de productie aldus in te richten heeft verweerster feiten en bewijsstukken geponeerd waarvan zij wist of redelijkerwijs kon weten dat deze in strijd waren met de waarheid, waardoor zij onder andere in strijd heeft gehandeld met gedragsregel 8.
3 VERWEER
3.1 Verweerster stelt zich primair op het standpunt dat klager niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn klacht omdat hij deze niet binnen de daarvoor geldende termijn heeft ingediend. De betreffende productie is immers al bij de dagvaarding van 16 juni 2014 gevoegd, en vervolgens op 21 september 2017 bij het verweerschrift ingediend.
Bovendien heeft klager geen belang bij zijn klacht, omdat het voor de uitkomst van de procedure geen verschil zou hebben gemaakt of de Bank Statement achter de e-mail van de notaris zou hebben gezeten of los als productie zou zijn overgelegd.
3.2 Subsidiair stelt verweerster zich op het standpunt dat de klacht in alle onderdelen ongegrond is. Ten aanzien van klachtonderdelen 1) en 3) voert zij aan dat haar als advocaat van de wederpartij een grote mate van vrijheid toekwam. Zij heeft niet gecontroleerd welke bijlage er bij de e-mail van de notaris zat. Het gaat hier om een vergissing. Ten aanzien van klachtonderdeel 2) merkt zij op dat klager haar beschuldigt van het vervalsen van een e-mail.
4 BEOORDELING
4.1 De eerste vraag die de voorzitter dient te beantwoorden, is of klager zijn klacht tijdig heeft ingediend. Artikel 46g lid 1 sub a Advocatenwet bepaalt dat een klacht niet-ontvankelijk is als de klacht wordt ingediend na verloop van drie jaar na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de beklaagde advocaat. Op grond van het bepaalde in lid 2 van datzelfde artikel blijft na afloop van die termijn van drie jaar een niet-ontvankelijkverklaring achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten van de advocaat redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.
4.2 Ten aanzien van klachtonderdelen 1) en 3), die betrekking hebben op de Bank Statement, overweegt de voorzitter als volgt.
4.3 Uit het dossier blijkt dat verweerster als productie 53 bij haar akte van 18 juni 2015 een productieomschrijving heeft overgelegd waarin de Bank Statement als bijlage bij de e-mail van de notaris werd genoemd. Ook in de dagvaarding van 16 juni 2014 heeft zij naar die productie verwezen. Klager heeft zijn klacht in november 2018 ingediend bij de deken. Hij had echter in ieder geval vanaf 18 juni 2015 in redelijkheid kunnen weten dat de productie niet klopte. Hij was immers bekend met de e-mail van de notaris, omdat hij die e-mail in die tijd ook zelf aan de cliënte van verweerster had doorgezonden. Het is niet zo dat klager pas bij het forensisch onderzoek bekend is geworden met het feit dat de Bank Statement niet als bijlage bij die e-mail van de notaris was gezonden.
4.4 Dit betekent dat klachtonderdelen 1) en 3) niet-ontvankelijk zijn.
4.5 Ten aanzien van klachtonderdeel 2) overweegt de voorzitter als volgt.
4.6 De klacht heeft betrekking op het optreden van de advocaat van de wederpartij. Een advocaat geniet een ruime mate van vrijheid om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem, in overleg met zijn cliënt, goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij. De voorzitter is van oordeel dat, hoewel de in klachtonderdeel b) bedoelde bewoordingen van verweerster klager kennelijk onwelgevallig zijn, verweerster daarmee niet de grens van het betamelijke heeft overschreden, te meer niet in het licht van de door klager gecreëerde sfeer van het debat waarin hij stelt dat sprake is van een vervalsing, waarin een beschuldiging ligt besloten van een daarop gericht opzettelijk handelen van verweerster, waarvoor geen grond lijkt te bestaan, althans waarvan niet zonder meer kan worden uitgegaan. Van tuchtrechtelijk laakbaar handelen is daarom geen sprake.
4.7 Klachtonderdeel 2) is kennelijk ongegrond.
BESLISSING
De voorzitter verklaart:
- klachtonderdelen 1) en 3), met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, niet-ontvankelijk;
- klachtonderdeel 2), met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. J.R. Veerman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. N.M. van Trijp als griffier op 14 oktober 2019.
Griffier Voorzitter