Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

07-10-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:227

Zaaknummer

19-345

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht tegen advocaat van de wederpartij.  Niet gebleken dat verweerder opzettelijk informatie over de ondertekening van de koopovereenkomst heeft verzwegen dan wel onjuiste informatie daarover heeft verstrekt. Ook is niet gebleken van enig door klaagster geleden nadeel. Kennelijk ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 7 oktober 2019

in de zaak 19-345

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 29 mei 2019 met kenmerk Z 749176/MM/sd, door de raad ontvangen op 29 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klaagster is minderheidsaandeelhouder in bedrijf A. De overige aandelen zijn in bezit van bedrijf B dat ook de enig bestuurder is van bedrijf A.

1.2    Klaagster en bedrijven  A en B hebben een geschil over de naleving van de door hen gesloten aandeelhoudersovereenkomst. Verweerder heeft bedrijf A

bijgestaan.

1.3    Naar aanleiding van een hogerberoepsprocedure zijn klaagster en bedrijf A een mediationtraject gestart waarbij is uitgesproken dat het uitkopen van klaagster als oplossing van het geschil de voorkeur geniet. 

1.4    Voor de financiering van de uitkoop van klaagster is de verkoop van een aantal dochterondernemingen van bedrijf A een van de tussen partijen besproken oplossingen. In dat kader heeft bedrijf A in mei 2018 met bedrijf C een intentieovereenkomst (hierna: de intentieovereenkomst) gesloten voor de verkoop van haar dochterondernemingen gevestigd te B aan bedrijf C (hierna: de B-transactie).

1.5    Op 13 juni 2018 heeft bedrijf A klaagster per e-mail geïnformeerd over de ondertekening van de intentieovereenkomst met bedrijf C, de afronding van het ‘due dilligence’ onderzoek en over de beoogde definitieve afronding op 2 juli 2018.

1.6    Op 15 juni 2018 heeft bedrijf A per e-mail aan klaagster het concept van de koopovereenkomst van de B-transactie verstuurd.

1.7    Op 18 juni 2018 heeft klaagster per e-mail aan onder meer bedrijf C bericht dat  zij nog geen toestemming kan geven voor de verkoop van de dochterondernemingen van bedrijf A aan bedrijf C en dat er nog geen rechtsgeldige transactie kan plaatsvinden.

1.8    Op 19 juni 2018 hebben bedrijf  A en verweerder aan klaagster bevestigd dat er een koopovereenkomst onder opschortende voorwaarden bestaat tussen bedrijf A en bedrijf C en dat voor de definitieve afronding daarvan de toestemming  van klaagster is vereist.

1.9    Tijdens de mediationbijeenkomst van 22 juni 2018 is een schikking tussen klaagster en bedrijf B bereikt, waarbij is besloten dat de uitkoop van klaagster en de B-transactie op dezelfde dag zouden moeten worden gepasseerd.

1.10    Op 25 juni 2018 heeft bedrijf A de schikking opengebroken en is tijdens de mediationbijeenkomst van 29 juni 2018 besloten dat de afwikkeling van de uitkoop van klaagster zal worden losgekoppeld van de B-transactie, waarbij eerst de uitkoop van klaagster zal worden afgewikkeld en daarna de B-transactie.

1.11    Op 6 juli 2018 is de koopovereenkomst tussen bedrijf A en bedrijf C ter zake van de B-transactie getekend.

1.12    Voor de uitkoop van klaagster is een vaststellingsovereenkomst (hierna: de VSO) opgesteld. Daarbij is verweerder als advocaat opgetreden van bedrijf A.

1.13    De B-transactie is gelijktijdig met de opstelling van de VSO begeleid door een kantoorgenoot van verweerster, mr. K.

1.14    Op 27 juni 2018 heeft klaagster de VSO in concept ontvangen en op 28 juni 2018 een aantal wijzigingen ingestuurd.

1.15    Naar aanleiding van een mediationbijeenkomst op 29 juni 2018 is op 3 juli 2018 de VSO naar klaagster verstuurd.

1.16    Van 9 juli tot en met 16 juli 2018 hebben (de advocaten van) klaagster en bedrijf A verschillende keren contact met elkaar opgenomen en over en weer

wijzigingen in het concept van de VSO aangebracht.

1.17    Op 16 juli 2018 heeft de advocaat van klaagster bij verweerder onder meer navraag gedaan naar de stand van zaken van de B-transactie.

1.18    Op 17 juli 2018 heeft verweerder over de B-transactie aan de advocaat van klaagster bericht dat bedrijf  A met bedrijf C bezig is om de laatste ‘loose ends’ op te lossen en dat bedrijf A verwacht dat de definitieve afronding daarvan in augustus zou moeten kunnen plaatsvinden. Hierna heeft verweerder het dossier vanwege zijn vakantie aan zijn kantoorgenoot mr. TB overgedragen.

1.19    Op 18 juli 2018 heeft de advocaat van klaagster een gewijzigd concept van de VSO naar mr. TB verstuurd.

1.20    Op 20 juli 2018 heeft mr. TB telefonisch contact opgenomen met de advocaat  van klaagster en de mediator en doorgegeven dat er stappen zijn gezet ten aanzien van de B-transactie. Tijdens dat contact heeft de advocaat van klaagster gevraagd of er ten aanzien van de B-transactie rechtshandelingen zijn verricht en of de door hem voorgestelde tekstwijziging kan worden gehandhaafd.

1.21    Op 23 juli 2018 heeft klaagster een wijziging van het concept van de VSO naar mr. TB verstuurd en gesteld dat de wijziging van de tekst van een artikel in de VSO eerder tussen hem en verweerder aan de orde is geweest en afgestemd.

1.22    Daarop heeft mr. TB contact opgenomen met verweerder.

1.23    Op 25 juli 2018 heeft mr. TB een nieuw gewijzigd concept van de VSO aan de advocaat van klaagster verstuurd. Als commentaar heeft mr. TB genoteerd dat de tekst van de VSO niet meer klopt, omdat er na de intentieovereenkomst ook een koopovereenkomst is gesloten en partijen bezig zijn met de laatste losse eindjes, zoals verweerder in zijn e-mail van 17 juli 2018 heeft aangegeven.

1.24    Diezelfde dag heeft de advocaat van klaagster per e-mail aan mr. TB zijn ongenoegen geuit over de gang van zaken en om een kopie van de koopovereenkomst gevraagd.

1.25    Bij e-mail van 26 juli 2018 heeft mr. TB – kort gezegd – aan de advocaat van klaagster bericht dat zij zijn ongenoegen niet begrijpt en dat verweerder vlak voor zijn vakantie heeft laten weten dat men bezig was met de laatste losse eindjes van de koopovereenkomst.

1.26    Bij e-mail van diezelfde dag heeft de advocaat van klaagster onder meer aan mr. TB bericht dat hij door haar en verweerder is voorgelogen en een ultimatum gesteld ten aanzien van de VSO.

1.27    Bij e-mail van 30 juli 2018 heeft mr. TB aan de advocaat van klaagster bericht dat zij afstand neemt van zijn beschuldigingen en dat zij spoedig zal reageren na overleg met bedrijf B.

1.28    Uiteindelijk hebben klaagster, bedrijf A en bedrijf B overeenstemming over de tekst en inhoud van de VSO bereikt.

1.29    Bij brief van 28 november 2018 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    opzettelijk informatie heeft verzwegen dan wel opzettelijk onjuiste informatie aan klaagster heeft verstrekt over de stand van zaken van de B-transactie;

b)    zowel voor bedrijf A als voor bedrijf B heeft opgetreden, terwijl die rollen niet verenigbaar waren.

2.2    Klaagster heeft aan haar klacht ten grondslag gelegd dat verweerder en mr. TB haar tijdens de onderhandelingen over de VSO opzettelijk hebben laten dwalen door niet te vermelden dat op 6 juli 2018 de koopovereenkomst voor de B-transactie was getekend. Volgens klaagster wisten verweerder en mr. TB dat de B-transactie van grote invloed was op de voorwaarden van de VSO, maar hebben zij dat pas op het laatst mogelijke moment vermeld zodat dit niet meer bij de onderhandelingen over de VSO kon worden betrokken. Klaagster meent dat het nadeel dat zij hierdoor heeft geleden niet ongedaan kan worden gemaakt. Volgens klaagster heeft het feit dat verweerder zowel voor bedrijf A als voor bedrijf B is opgetreden hierbij een rol gespeeld en is het de vraag of die rollen wel steeds verenigbaar zijn geweest. 

3    VERWEER

Verweerder heeft zich gemotiveerd tegen de klacht verweerd. In dat verband heeft verweerder betwist dat hij en/of mr. TB informatie aan klaagster hebben verschaft waarvan zij wisten of behoorden te weten dat deze informatie onjuist was. Verweerder wijst daarbij op de e-mailcorrespondentie tussen partijen. Daaruit blijkt volgens verweerder dat klaagster tijdens het mediationtraject op de hoogte is gehouden van de feitelijke situatie rondom de B-transactie. De VSO die partijen hebben gesloten gaf de juiste feitelijke situatie rondom de B-transactie weer. Verder wijst verweerder erop dat mr. TB, na overleg met hem, de koopovereenkomst meteen naar klaagster heeft verstuurd toen haar duidelijk werd dat klaagster er kennelijk niet van op de hoogte was dat de koopovereenkomst met bedrijf C was gesloten. Verweerder wijst er tot slot op dat bedrijf B niet door hem maar door een advocaat van een ander kantoor werd bijgestaan, te weten mr. B.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt vast dat de klacht gaat over het handelen van de advocaat van de wederpartij van klaagster. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline komt aan deze advocaat een grote mate van vrijheid toe om de belangen van zijn cliënt te behartigen op een wijze die hem, in overleg met zijn cliënt,  goeddunkt. Deze vrijheid is niet onbeperkt maar kan onder meer worden ingeperkt indien de advocaat a) feiten poneert waarvan hij weet of redelijkerwijs kan weten dat ze in strijd met de waarheid zijn dan wel b) (anderszins) bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij onnodig of onevenredig schaadt zonder redelijk doel. De voorzitter zal het optreden van verweerder derhalve aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

Ad klachtonderdeel a

4.2    Uit de stukken die zich in het dossier bevinden, meer in het bijzonder uit de         e-mail van 13 juni 2018 van bedrijf A aan klaagster (zie hiervoor, 1.5), blijkt dat klaagster op de hoogte is gebracht van de stand van zaken met betrekking tot de koopovereenkomst. Dat klaagster van de koopovereenkomst op de hoogte was, blijkt ook uit de e-mail van 18 juni 2018 van klaagster (zie 1.7) waarin zij naar de koopovereenkomst tussen bedrijf A en bedrijf C verwijst. Daarna is de koopovereenkomst met opschortende voorwaarden per e-mails van 15 en 19  juni 2018 (zie 1.6 en 1.8) naar klaagster verstuurd. Vervolgens is de B-transactie nog ter sprake gekomen tijdens twee mediationbijeenkomsten, waarbij is overeengekomen dat eerst de uitkoop van klaagster zou plaatsvinden via de later overeengekomen VSO en dat daarna de afwikkeling van de B-transactie via de later tussen bedrijf A en bedrijf C gesloten koopovereenkomst zou plaatsvinden. Uit deze omstandigheden blijkt dat klaagster wist of in ieder had kunnen weten dat de koopovereenkomst tussen bedrijf A en bedrijf C in een vergevorderd stadium was en dat er ten aanzien van de B-transactie alleen nog een paar losse eindjes waren. Hoewel uit de stukken niet blijkt dat klaagster van de daadwerkelijke ondertekening van de koopovereenkomst op 6 juli 2018 op de hoogte is gebracht, wist klaagster dan wel had klaagster redelijkerwijs op basis van de e-mailcorrespondentie kunnen weten dat de ondertekening aanstaande was. Uiteindelijk heeft mr. TB, na overleg met verweerder, in het kader van de onderhandelingen over de laatste punten van de VSO per e-mail van 25 juli 2018 (zie 1.23) alsnog aan klaagster bevestigd dat de koopovereenkomst tussen bedrijf A en bedrijf C is gesloten en een kopie van de koopovereenkomst aan klaagster verstuurd. Daarna hebben klaagster, bedrijf A en bedrijf B

overeenstemming bereikt over de tekst en inhoud van de VSO.

4.3    Naar het oordeel van de voorzitter volgt uit het voorgaande dat niet is gebleken dat verweerder opzettelijk informatie over de sluiting van de koopovereenkomst voor klaagster heeft verzwegen dan wel daarover opzettelijk onjuiste informatie aan klaagster heeft verstrekt om de onderhandelingen over de VSO in het nadeel van klaagster te beïnvloeden. Ook is naar het oordeel van de voorzitter niet gebleken van enig door klaagster geleden nadeel. De zich in het dossier bevindende stukken bieden daarvoor ook geen aanknopingspunten. Anders dan klaagster meent, kan uit de correspondentie tussen (de advocaten van) partijen niet worden afgeleid dat het niet direct toesturen van de koopovereenkomst aan klaagster het gevolg is van het opzettelijk achterhouden van informatie door verweerster. Van enige tuchtrechtelijk verwijtbare gedraging van verweerder is dan ook geen sprake. Klachtonderdeel a is daarom kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b

4.4    Uit de stukken blijkt dat verweerder optrad voor bedrijf A en dat een andere kantoorgenoot van verweerder, mr. K, de onderhandelingen over de B-transactie heeft begeleid.

4.5    Verweerder heeft erop gewezen dat bedrijf B door een advocaat van een ander kantoor is bijgestaan, te weten mr. B. De voorzitter heeft geen aanleiding om aan de juistheid van die mededeling te twijfelen. Klachtonderdeel b mist dan ook feitelijke grondslag en is daarom kennelijk ongegrond.

Conclusie

4.6  Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in beide onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. A.E. Zweers, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 7 oktober 2019.

griffier    voorzitter