Rechtspraak
Uitspraakdatum
09-08-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:225
Zaaknummer
19-343
Inhoudsindicatie
Voorzittersbeslissing. Klacht tegen de advocaat van de wederpartij over het bijstaan van een cliënt in een geschil tegen klagers, terwijl het advocatenkantoor waaraan de advocaat van de wederpartij verbonden is klagers in het verleden heeft bijgestaan. Geen sprake van tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen, omdat is voldaan aan de voorwaarden van gedragsregel 15 lid 3.
Uitspraak
Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 9 augustus 2019
in de zaak 19-343
naar aanleiding van de klacht van:
klager
en
klaagster
hierna samen: klagers
tegen
verweerster
De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 29 mei 2019 met kenmerk
Z 697170, door de raad ontvangen op 29 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.
1 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.
1.1 Klagers zijn in 1998, 1999 en 2001 in drie zaken bijgestaan door advocaten verbonden aan een advocatenkantoor dat op 1 januari 2008 door verweerster en een collega-advocaat is overgenomen. Deze zaken betroffen achtereenvolgens een conflict over de bouw van een woning, een procedure tegen de gemeente Noordoostpolder en een kort geding over een illegale aansluiting op het rioolsysteem van klagers.
1.2 Klagers zijn beide bestuurslid van een stichting (hierna: de stichting). De heer B. is ook bestuurslid van de stichting geweest.
1.3 Verweerster staat de heer B. bij in een zakelijk conflict met klagers over de uitzetting van de heer B. uit het bestuur van de stichting en over een vergoeding aan de heer B. van door hem voorgeschoten kosten.
1.4 Bij brief van 31 augustus 2018 hebben klagers bij de deken een klacht over verweerster ingediend.
2 KLACHT
2.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij de heer B. bijstaat in het conflict met klagers, terwijl klagers voormalige cliënten zijn van het advocatenkantoor dat verweerster heeft overgenomen. Hierdoor is sprake van belangenverstrengeling als gevolg waarvan de belangen van klagers in het conflict met de heer B. worden geschaad.
3 VERWEER
3.1 Verweerster heeft tegen de klacht gemotiveerd verweer gevoerd. Volgens verweerster is geen sprake van belangenverstrengeling, omdat de advocaten die klagers destijds in hun zaken hebben bijgestaan al ongeveer tien jaar niet meer aan het advocatenkantoor verbonden zijn, de betreffende dossiers op het moment dat zij het advocatenkantoor overnam al waren vernietigd en de zaken van klagers niet over niet-nakoming van financiële afspraken als bestuurders van de stichting gingen, zodat geen relatie bestaat met het conflict waarin de heer B. haar om bijstand en advies heeft gevraagd.
4 BEOORDELING
4.1 De voorzitter stelt voorop dat een advocaat in het algemeen niet mag optreden tegen een voormalige cliënt. Dit volgt uit gedragsregel 15. Uit de toelichting op deze gedragsregel volgt dat het een advocaat ook niet is toegestaan tegen (voormalige) cliënten van zijn kantoorgenoten op te treden. De advocaat moet zich niet in een situatie begeven dat hij in een belangenconflict zou kunnen geraken ten koste van zijn voormalige cliënt, terwijl deze cliënt erop moet kunnen vertrouwen dat vertrouwelijke informatie niet tegen hem zal worden gebruikt.
4.2 Deze uitgangspunten leiden slechts uitzondering als is voldaan aan de cumulatieve voorwaarden genoemd in gedragsregel 15 lid 3 of als beide partijen overeenkomstig gedragsregel 15 lid 4 op grond van de hun verstrekte behoorlijke informatie vooraf hebben ingestemd met het optreden namens een van beide partijen tegen de andere partij. Nu van een situatie als omschreven in gedragsregel 15 lid 4 geen sprake is, moet de voorzitter beoordelen of is voldaan aan de in gedragsregel 15 lid 3 genoemde voorwaarden.
4.3 De eerste voorwaarde houdt, voor zover van belang, in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1 kan afwijken als de aan de advocaat toevertrouwde belangen niet dezelfde zaak betreffen ten aanzien waarvan de voormalige cliënt werd bijgestaan door de advocaat, daar ook geen verband mee houden en een toekomstig verband evenmin aannemelijk is.
4.4 Gelet op de inhoud van de drie zaken waarin klagers in het verleden zijn bijgestaan door advocaten die destijds waren verbonden aan het advocatenkantoor dat verweerster in 2008 heeft overgenomen stelt de voorzitter vast dat geen sprake is van dezelfde zaken of van een relevant (toekomstig) verband tussen deze zaken uit het verleden en de zaak waarin de heer B. om haar advies en bijstand heeft gevraagd. Daarmee is aan de eerste voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 voldaan.
4.5 De tweede voorwaarde houdt, voor zover van belang, in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1 kan afwijken als hij niet beschikt over vertrouwelijke informatie afkomstig van zijn voormalige cliënt, dan wel over zaaksgebonden informatie of informatie die de voormalige cliënt betreft, die redelijkerwijs van belang kan zijn bij de behandeling van de zaak tegen deze voormalige cliënt.
4.6 Het gaat in de tweede voorwaarde dus over vertrouwelijke informatie dan wel zaaksgebonden informatie die bovendien van belang kan zijn voor de zaak tegen de voormalige cliënt. Dat verweerster over dergelijke informatie beschikt is niet gebleken. In dat verband acht de voorzitter van belang dat verweerster erop heeft gewezen dat de dossiers van klagers al waren vernietigd op het moment dat zij het advocatenkantoor overnam. Daarmee is ook aan de tweede voorwaarde van gedragsregel 15 lid 3 voldaan.
4.7 De derde en laatste voorwaarde houdt, voor zover van belang, in dat de advocaat van het bepaalde in gedragsregel 15 lid 1 kan afwijken als niet is gebleken van redelijke bezwaren aan de zijde van de voormalige cliënt. Uit de klachtbrief van klagers blijkt naar het oordeel van de voorzitter niet van redelijke bezwaren in de zin van gedragsregel 15 lid 3 onder c.
4.8 Nu aan de drie voorwaarden van gedragsregel 15 lid 3 is voldaan en niet is gebleken van bijzondere omstandigheden die aan het optreden van verweerster voor de heer B. in de weg staan, heeft verweerster tuchtrechtelijk niet verwijtbaar gehandeld.
4.9 Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.
BESLISSING
De voorzitter verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.
Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. A.E. van Oost als griffier op 9 augustus 2019.
griffier voorzitter