Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-08-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:222

Zaaknummer

19-249

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat niet-ontvankelijk vanwege tijdsverloop.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 2 augustus 2019

in de zaak 19-249

naar aanleiding van de klacht van:

klaagster

tegen

verweerster

De voorzitter van de raad van discipline heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) van 16 april 2019 met kenmerk Z 89527 /AS/MM/sd, door de raad ontvangen op diezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In 2006 heeft verweerster klaagster verzocht om een second opinion in verband met een echtscheidingsprocedure.

1.2    In juni 2008 is op basis van een verzoekschrift dat door de wederpartij is ingediend de echtscheiding uitgesproken. Op 14 oktober 2008 is de echtscheidingsbeschikking ingeschreven in het register van de burgerlijke stand van de gemeente Noordoostpolder.

1.3    In augustus 2008 heeft klaagster verweerster verzocht haar belangen te behartigen. Op 25 augustus 2008 heeft verweerster een verzoekschrift partner- en kinderalimentatie ingediend zonder dat de financiële gegevens van partijen (vermogensopstelling) hierin zijn opgenomen.

1.4    Bij brief van 24 april 2009 heeft verweerster aan klager aangegeven dat zij de door klaagster verstrekte opdracht neerlegt, omdat ze (samengevat) niet op één lijn komt met klaagster.

1.5    Klaagster heeft een nieuwe advocaat in de arm genomen. Op 31 mei 2013 heeft een zitting plaatsgevonden over de boedelscheiding. Klaagster en haar ex-partner hebben ter zitting overeenstemming bereikt over de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden, door de rechtbank vastgelegd in een proces-verbaal.

1.6    Op 11 oktober 2013 heeft klaagster een bespreking gevoerd met de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster. Bij brief van 21 oktober 2013 heeft de klachtenfunctionaris de bespreking teruggekoppeld aan klaagster.

1.7    De beroepsaansprakelijkheidsverzekering van verweerster is ingeschakeld. Bij brief van 23 april 2015 heeft de beroepsaansprakelijkheidsverzekering aan klaagster laten weten dat zij aansprakelijkheid van verweerster uitdrukkelijk van de hand wijst.

1.8    Klaagster kon zich niet verenigen met het oordeel van de beroepsaansprakelijkheids-verzekering. De beroepsaansprakelijkheidsverzekering heeft daarop een in familierecht gespecialiseerde advocaat, mr. B, verzocht de klacht inhoudelijk te bekijken. Bij brief van 16 december 2015 is door mr. B aan klaagster medegedeeld dat de aansprakelijkheids-stelling niet wordt erkend en dat naar haar oordeel geen sprake is van door verweerster gemaakte beroepsfouten.

1.9    Bij brief van 15 maart 2017 heeft klaagster bij de deken een klacht ingediend over verweerster.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:

a)    voor klaagster partneralimentatie en een boedelscheiding heeft aangevraagd zonder dat zij een vermogensopstelling had gemaakt;

b)    de partneralimentatie en boedelscheiding heeft aangevraagd op basis van de (oude) IB-aangifte waardoor zaken zijn gemist.

3    VERWEER

3.1    Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    Per 1 januari 2015 is de gewijzigde Advocatenwet in werking getreden. De nieuwe Advocatenwet is van toepassing op klachten die op of na 1 januari 2015 zijn ingediend bij de deken. De onderhavige klacht is na 1 januari 2015 ingediend bij de deken en wordt door de raad van discipline derhalve behandeld en beoordeeld op grond van de Advocatenwet zoals die vanaf 1 januari 2015 geldt.

4.2    De voorzitter ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of klaagster kan worden ontvangen in haar klacht. Ingevolge artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet wordt een klacht door de voorzitter van de raad van discipline niet-ontvankelijk verklaard indien de klacht (bij de deken) wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennisgenomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het handelen of nalaten van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Verweerster heeft primair aangevoerd dat de driejaarstermijn is verstreken. Alleen onder (zeer) bijzondere omstandigheden kan een overschrijding van deze termijn verschoonbaar zijn.

4.3    Uit de overgelegde stukken is de voorzitter gebleken dat de klacht van klaagster op 15 maart 2017 bij de deken is ingediend. Klaagster heeft zich in 2006 voor het eerst gewend tot verweerster en in april 2009 is de opdrachtovereenkomst door verweerster beëindigd. Klaagster heeft in haar brief van 14 september 2017 aan de deken geschreven dat op het moment van de zitting op 31 mei 2013 voor haar duidelijk werd wat de gevolgen waren van het handelen van verweerster. Verweerster heeft weersproken dat klaagster pas op 31 mei 2013 bekend is geworden met het vermeende tekortschieten. Wat daarvan zij, de raad zal daarop hierna ingaan, in elk geval geldt dat – uitgaande van 2009 als startdatum - de klacht buiten de genoemde termijn van drie jaar is ingediend. Dat in september 2015 nog gesprekken hebben plaatsgevonden met de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster maakt het voorgaande niet anders. De termijn, die overigens toen reeds was verstreken, wordt daarmee immers niet verlengd. Dit oordeel wordt niet anders als met klaagster zou moeten worden uitgegaan van 31 mei 2013 als startdatum voor de termijn. Ook in dat laatste geval is de driejaarstermijn (in 2016) verstreken.

4.4    Voor zover klaagster met haar stelling dat eerst op 31 mei 2013 voor haar duidelijk werd wat de gevolgen waren van het handelen van verweerster, beoogd heeft een beroep te doen op het tweede lid van artikel 46g Advocatenwet, overweegt de raad als volgt. Deze bepaling luidt: “Ten aanzien van een na afloop van de in het eerste lid, onder a, bedoelde termijn ingediende klacht blijft niet-ontvankelijk verklaring op grond daarvan achterwege indien de gevolgen van het handelen of nalaten redelijkerwijs pas nadien bekend zijn geworden. In dat geval verloopt de termijn voor het indienen van een klacht een jaar na de datum waarop de gevolgen redelijkerwijs als bekend geworden zijn aan te merken.” Ook als het hier zou gaan over de gevolgen van het gewraakte handelen van verweerster zoals klaagster heeft aangevoerd, geldt ingevolge de tweede volzin van deze wettelijke bepaling dat een klacht in elk geval moet worden ingediend binnen één jaar nadat die gevolgen bekend zijn geworden. Nu klaagster zelf heeft gesteld dat haar de gevolgen van het handelen van verweerster bekend zijn geworden op 31 mei 2013, bij gelegenheid van de toen gehouden zitting, is deze (nadere) klachttermijn verstreken op 31 mei 2014 en dus ruim voordat de klacht in 2017 is ingediend.

4.5    Verweerster heeft nog aangevoerd dat onderhavige klacht een doorstart is van een door haar eind 2012 ingediende klacht bij de deken van de Orde van Advocaten van het (oude) arrondissement Zwolle-Lelystad. Deze deken heeft haar, in verband met de herindeling van de arrondissementen per 1 januari 2013, verwezen naar de deken te Utrecht, aldus klaagster. Verweerster en haar gemachtigde hebben weersproken dat zij bekend zijn met een klacht uit eind 2012. Nog daargelaten wat de gevolgen zouden zijn van een dergelijke doorstart van een klacht, is van het indienen van een klacht eind 2012 niets gebleken.

4.6    Van zeer bijzondere omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding desondanks verschoonbaar moet worden geacht is niet gebleken. Klaagster is dan ook niet-ontvankelijk in haar klacht.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klaagster, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a (en voor zover aan de orde in verbinding met het tweede lid) Advocatenwet, niet-ontvankelijk in haar klacht.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 2 augustus 2019.

griffier    voorzitter