Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

04-09-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:221

Zaaknummer

19-337

Inhoudsindicatie

De klacht is kennelijk ongegrond. Niet is gebleken dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop van de procedure in het hoger beroep. Tevens is niet gebleken dat klager op enig moment verweerder heeft verzocht om toezending van de stukken ten behoeve van een in te stellen cassatie en dat als gevolg van het niet toezenden van die stukken de cassatieadvocaat geen cassatie in heeft kunnen stellen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 4 september 2019

in de zaak 19-337

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerder

De voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 27 mei 2019 met kenmerk 51/18/062, door de raad ontvangen op 28 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager is een gerechtelijke procedure gestart in verband met meerdere geschilpunten die hij had met de koper van zijn sportschool.

1.2    In eerste instantie heeft klager zich voor rechtsbijstand gewend tot verweerder maar omdat klager en verweerder elkaar privé kennen heeft verweerder klager door verwezen naar een andere advocaat. Vlak voordat de rechtbank uitspraak zou doen, is de toevoeging ingetrokken en is verweerder klager pro bono bij gaan staan. Op 27 februari 2015 (in het dictum van het vonnis sub 4 – kennelijk abusievelijk – aangeduid als 20 maart 2015) is vonnis gewezen door de rechtbank Amsterdam, waarbij klager merendeels in het ongelijk is gesteld.

1.3    Verweerder heeft klager bijgestaan in de hogerberoepsprocedure.

1.4    Bij arrest van 9 januari 2018 is het onder randnummer 1.2 vermelde vonnis bekrachtigd.

1.5    Bij e-mail van 9 februari 2018 heeft verweerder mede als volgt aan klager bericht:

“(…) Ik heb contact opgenomen met het hof omdat er arrest zou zijn gewezen (…), maar dit had ik nog niet ontvangen. Het hof heeft geen tussenarrest gewezen, maar een eindarrest en dat heb ik nu wel ontvangen. Kort gezegd is het hof van oordeel dat de rechtbank het bij het juiste eind heeft en dat er geen aanvullende rapportage nodig is van een deskundige. Tegen dit arrest staat alleen nog cassatie open bij de Hoge Raad, maar cassatie is zoals ik het kan zien niet aan de orde. De Hoge Raad kijkt niet inhoudelijk naar de zaak maar alleen of het hof het recht goed heeft toegepast. Ik kan het helaas niet mooier maken dan het is. We hebben volgens mij goede argumenten aangedragen, ook in overleg met de man van de Rabobank, maar het hof gaat er niet in mee. (…)”

1.6    In reactie op de onder randnummer 1.5 vermelde e-mail heeft klager op 10 februari 2018 het volgende aan verweerder geschreven:

“Wat kunnen wij nog doen dan? Want het is niet eerlijk Dat er maar op een punt gekeken word Terwijl alles gelogen is van zijn kant Apparatuur gebruikt hij nog steeds Valse getuigen Bewust belasting niet betaald en mij er voor laten opdraaien ;(”

1.7    Bij e-mail van 26 februari 2018 heeft verweerder aan klager medegedeeld dat hij alleen procedeert bij de rechtbank en het hof, dat hij geen cassatiezaken doet en dat naar zijn mening cassatie in juridische zin vrij kansloos is.

1.8    Op 22 maart 2018 heeft klager een e-mail naar verweerder gestuurd waarin hij schrijft:

“Hoe moet ik deze procedure op gang zetten Over twee weken ben jk weer in nl en heb een advocaat gevonden die het kan en wil.. (…)”

1.9    Na de onder randnummer 1.8 vermelde e-mail heeft een e-mailwisseling plaatsgevonden tussen klager en verweerder onder andere over hoe cassatie zou moeten worden ingesteld.

1.10    Bij e-mail van 6 april 218 heeft verweerder klager het volgende aan klager geschreven:

“Ik heb de gegevens van de advocaat die cassatie voor je in zou kunnen stellen nog niet ontvangen. Laat het me aub weten want de termijn is echt bijna verstreken (3 maanden na het arrest). Dus als je cassatie echt door wil zetten dan moet ik dit weekend contact met hem of haar hebben.”

1.11    Op 7 april 2018 heeft klager het in reactie als volgt laten weten aan verweerder:

“Ik zie de persoon pas aankomende week Ik was in t buitenland en kon daar te weinig doen”

1.12    Verweerder heeft op 11 april 2018 (in bcc) een e-mail ontvangen van klager die hij heeft gericht aan mevrouw mr. R.

Klager heeft als volgt aan haar bericht:

“(…) Ik heb uw e-mail adres mogen ontvangen. Ik zou graag een cassatie procedure willen starten naar aanleiding van een uitspraak.”

1.13    Bij brief van 25 oktober 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    klager hem onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop van de procedure waardoor klager niet wist dat het hoger beroep liep;

b)    naar klager geen processtukken van het hoger beroep heeft toegestuurd, ten gevolge waarvan de cassatieadvocaat geen cassatie kon instellen.

3    VERWEER

Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover relevant, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a)

4.1    Klager verwijt verweerder dat hij hem onvoldoende heeft geïnformeerd over het verloop van de procedure in het hoger beroep. Klager heeft van de wederpartij moeten vernemen dat de zaak verlopen was, dit terwijl hij met regelmaat informeerde of er een zitting, een comparitie plaats zou vinden of dat er een andere vorm van inspraak of het kunnen inbrengen van een weerwoord aan de orde zou zijn.

4.2    Verweerder heeft dit betwist en heeft aangevoerd dat hij meerdere keren met klager heeft gesproken over de procedure en het mogelijke verloop daarvan. Er heeft onder meer overleg plaatsgevonden met een door verweerder ingeschakelde financieel adviseur. Met de input van deze deskundige was klager content en vervolgens zijn - mede op basis hiervan - in samenspraak de grieven opgesteld en ingediend. Het hof heeft desalniettemin besloten dat de grieven geen aanleiding gaven voor een nieuw deskundigenonderzoek en heeft arrest gewezen. Dit is meerdere keren aan klager medegedeeld en uitgelegd, aldus steeds verweerder.

4.3    De voorzitter overweegt dat tegenover de toelichting door verweerder klager zijn klacht onvoldoende feitelijk heeft onderbouwd, overigens ook niet nadat de deken hem daarop in diens brief van 11 april 2019 had gewezen. Klachtonderdeel a) is kennelijk ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

4.4    Klager verwijt verweerder dat hij naar klager geen processtukken van het hoger beroep heeft toegestuurd, ten gevolge waarvan de cassatieadvocaat geen cassatie kon instellen. Verweerder heeft klager gewezen op de cassatietermijn en de noodzaak van het vinden van een andere advocaat, maar die advocaat had de stukken van het hoger beroep en de voorgaande stukken nodig. Klager heeft die stukken, ondanks dat hij er diverse malen om heeft gevraagd, niet van verweerder ontvangen.

4.5    Verweerder stelt dat klager in een van zijn e-mails van 22 maart 2018 heeft aangegeven dat hij een advocaat had gevonden die cassatie kan en wil instellen (zie randnummer 1.8). Verweerder mocht erop vertrouwen dat klager de gegevens van die advocaat aan hem ter beschikking zou stellen, althans dat de opvolgend advocaat zich bij hem zou melden. Na het contact op 22 maart 2018 heeft klager zich niet meer gemeld en verweerder heeft ook geen bericht ontvangen van een advocaat die de zaak aan zou nemen. Ondanks dat het dossier was afgesloten heeft verweerder klager (nogmaals) gewezen op het bijna verstrijken van de cassatietermijn (zie randnummer 1.10). Klager heeft pas na het verstrijken van de cassatietermijn contact opgenomen met een advocaat (zie randnummer 1.12). Klager heeft in die e-mail geen opdracht gegeven en ook blijkt niet dat hij die advocaat in die week zal zien. De stelling dat deze advocaat de stukken niet tijdig heeft ontvangen en dat dit de reden zou zijn voor het verstrijken van de cassatietermijn c.q. het niet tijdig instellen van cassatie is evident onjuist. De cassatieadvocaat was voor het verstrijken van de termijn niet eens benaderd. Verweerder is ook nimmer benaderd door deze advocaat, aldus steeds verweerder.

4.6    De voorzitter overweegt als volgt. Niet is gebleken dat klager op enig moment verweerder heeft verzocht om toezending van de stukken ten behoeve van een in te stellen cassatie. Uit de onder randnummer 1.12 opgenomen e-mail blijkt dat klager pas na het verstrijken van de cassatietermijn (nog) contact heeft opgenomen met een advocaat voor het instellen van cassatie. Ook is niet gebleken dat een advocaat zich tot verweerder heeft gewend met een verzoek om toesturen van de stukken. Gelet op al hetgeen hiervoor overwogen valt dan ook niet in te zien waarom het aan verweerder te verwijten is dat klager geen cassatie in heeft kunnen stellen. Klachtonderdeel b) is kennelijk ongegrond.

4.7    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, in alle onderdelen kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. M.F.J.N. van Osch,voorzitter, met bijstand van mr. M.C. de Ruijter als griffier op 4 september 2019.

griffier    voorzitter