Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-11-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:214
Zaaknummer
18-838
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat. Door een ‘no cure no pay’-afspraak te maken en in afwijking van deze afspraak aan klaagster mee te delen dat hij € 1.000,- voor zijn werkzaamheden bij haar in rekening brengt, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Klacht gegrond. Maatregel van een waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 11 november 2019
in de zaak 18-838
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 14 maart 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 29 oktober 2018 met kenmerk 18-0079/FH/sd, door de raad ontvangen op 29 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 16 september 2019 in aanwezigheid van verweerder. Klaagster is met bericht van verhindering niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van het van de deken ontvangen dossier. .
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster was verwikkeld in een echtscheidingsprocedure die in 1996 tot een einde is gekomen. Klaagster werd in deze procedure bijgestaan door mr. C.
2.3 In 2017 heeft klaagster via een notaris kennisgenomen van een vonnis van 9 februari 2000 en is haar gebleken dat haar ex-echtgenoot haar nog gelden verschuldigd was geworden en in dat verband in 2000 een bedrag van ongeveer € 33.000,- had gestort op de derdengeldenrekening van mr. C.
2.4 Klaagster heeft verweerder gevraagd haar belangen in deze kwestie te behartigen.
2.5 Bij e-mail van 27 december 2017 heeft verweerder onder meer het volgende aan klaagster bericht:
“Ik ben evenwel toch bereid om voor u de werkzaamheden aan te vangen, zoals aangekondigd, maar zal u in dat geval verzoeken om afstand te doen van gefinancierde rechtshulp. Ook al kunt u nu de kosten van de rechtsbijstand niet betalen, u zou dat eventueel kunnen, voor zover de rechtsbijstand uiteindelijk resultaat heeft, en een uitkering volgt. In zo een geval zal ik echter met u moeten afspreken dat de kosten van de rechtsbijstand de werkelijke opbrengst niet zullen overschrijden, en dat ik u derhalve voor deze werkzaamheden geen kosten in rekening breng, indien er geen opbrengst is. Dit voorkomt dat u voor onverwachte kosten komt te staan, en betekent bovendien dat ik niet meer in rekening breng dan uiteindelijk aan baten wordt verkregen.Dit betekent evenwel ook dat niet uitgesloten kan worden dat de kosten uiteindelijk gelijk zijn aan de baten, en dat het resultaat voor u nihil is.
Hoewel het laatste niet is uit te sluiten, kan ik mij toch voorstellen dat binnen afzienbare tijd en tegen redelijke hoeveelheid werkzaamheid een resultaat kan worden verkregen, zodat er toch enige opbrengst voor u kan worden verkregen.”
2.6 Verweerder heeft ten behoeve van klaagster onderzoek gedaan naar de derdengeldenrekening van mr. C. Naar aanleiding van zijn bevindingen heeft verweerder de behandeling van de zaak van klaagster op enig moment gestaakt. Verweerder heeft klaagster meegedeeld dat hij voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 1.000,- bij haar in rekening brengt.
2.7 Vervolgens heeft klaagster bij de deken een klacht over verweerder ingediend.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij bij klaagster een bedrag van € 1000,- voor zijn werkzaamheden in rekening heeft gebracht, terwijl hij met klaagster heeft afgesproken dat hij haar belangen op basis van ‘no cure no pay’ zou behartigen.
3.2 Ter onderbouwing van de klacht heeft klaagster – zakelijk weergegeven – naar
voren gebracht dat verweerder haar een ‘no cure no pay’-regeling heeft aangeboden, omdat zij het aanvankelijk door verweerder gevraagde bedrag niet tot haar beschikking had. Toen bleek dat het spoor naar de derdengeldenrekening van mr. C doodliep, heeft verweerder zijn werkzaamheden alsnog bij haar in
rekening gebracht.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft gemotiveerd verweer tegen de klacht gevoerd. In dat verband betwist verweerder dat hij voor klaagster werkzaamheden zou verrichten op basis van ‘no cure no pay’. Volgens verweerder was sprake van een opdracht tegen betaling, waarbij klaagster afstand deed van haar eventuele recht op gefinancierde rechtsbijstand en waarin betaling door klaagster achteraf zou plaatsvinden. Verweerder wijst erop dat hij klaagster nog heeft voorgesteld zijn factuur te matigen, maar dat hij daarop geen reactie meer heeft gekregen.
5 BEOORDELING
5.1 De klacht gaat over de eigen advocaat van klaagster.
5.2 De raad stelt voorop dat het een advocaat in beginsel niet vrij staat om met een cliënt af te spreken dat slechts bij het behalen van een bepaald gevolg salaris in rekening wordt gebracht: een zogenoemde ‘no cure no pay’ afspraak is dus verboden (behoudens in de incassopraktijk waar een incassotarief kan worden gebruikt en in bepaalde letsel- en overlijdensschadezaken).
5.3 De raad is van oordeel dat uit de tekst en de bewoordingen van de e-mail die verweerder op 27 november 2017 aan klaagster heeft verzonden, zonder meer volgt dat verweerder de zaak van klaagster in behandeling zou nemen op basis van ‘no cure no pay’. Dat verweerder, zoals hij ter zitting heeft aangevoerd, niet bekend zou zijn met ‘no cure no pay’ en dat het niet zijn bedoeling was een dergelijke afspraak met klaagster te maken, maakt dit oordeel niet anders.
5.4 Voorts is de raad van oordeel dat verweerder zich, ook al heeft hij uiteindelijk geen factuur naar klaagster verstuurd, niet aan de door hem gemaakte betalingsafspraak met klaagster heeft gehouden door in afwijking daarvan aan klaagster mee te delen dat hij een bedrag van € 1.000,- voor zijn werkzaamheden bij haar in rekening brengt. Gelet op de betalingsafspraak in zijn e-mail van 27 november 2017 stond het verweerder niet vrij om zijn werkzaamheden in afwijking van deze afspraak bij klaagster in rekening te brengen.
5.5 Door het maken van een ‘no cure no pay’-afspraak en in afwijking van deze afspraak aan klaagster mee te delen dat hij voor zijn werkzaamheden een bedrag van € 1.000,- bij haar in rekening brengt, heeft verweerder niet gehandeld zoals het een behoorlijk handelend advocaat betaamt. De klacht is dan ook gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Door een ‘no cure no pay’-afspraak te maken en in afwijking van deze afspraak aan klaagster mee te delen dat hij € 1.000,- voor zijn werkzaamheden bij haar in rekening brengt, heeft verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld. Gelet op de omstandigheden en het tuchtrechtelijk verleden van verweerder acht de raad de maatregel van berisping passend en geboden.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,- aan haar te vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,- in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten;
b) € 500,- in verband met de kosten van de Staat.
7.3 Verweerder dient het bedrag van € 750,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-838.
7.4 Verweerder dient het bedrag van € 500,- binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-838.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van berisping op;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,- aan klaagster;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.
Aldus gewezen door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. W.H. Kesler, P.Th. Mantel, M.W. Veldhuijsen en A.M.T. Weersink, leden en bijgestaan door mr. A.E. van Oost als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2019.
Griffier Voorzitter