Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:176

Zaaknummer

19-411/DB/ZWB

Inhoudsindicatie

Niet gebleken dat verweerder de rechter onwaarheden heeft voorgehouden en zich onnodig grievend over klagers heeft uitgelaten. Ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort  ’s-Hertogenbosch

van  18 november  2019

in de zaak 19-411/DB/ZWB

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

 

           

                       

                        klagers

                       

                        tegen:

 

                  verweerder

                       

                                   

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij e-mail d.d. 8 oktober 2018 heeft de gemachtigde van klagers namens klagers bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant een klacht ingediend tegen verweerder.

1.2      Bij e-mail aan de raad van 24 juni 2019 met kenmerk nr. K18-123 heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Zeeland-West-Brabant de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 7 oktober 2019. Verschenen zijn klager sub 2 en verweerder.  Klaagster sub 3 en de gemachtigde van klagers zijn niet verschenen.

1.4      De raad heeft kennis genomen van:

-       de hierboven genoemde brief van de deken en de daaraan gehechte stukken.

 

2        Feiten

2.1     Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en voor zover voor de beoordeling van de klacht van belang, van de volgende feiten uitgegaan:

2.2     Klaagster sub 1 is een VOF waarvan klager sub 2 en klaagster sub 3 de vennoten zijn. Klaagster sub 1 is verwikkeld in een geschil met RP B.V.

2.3     Op 21 maart 2018 heeft verweerder namens RP B.V. een verzoekschrift tot het leggen van conservatoir derdenbeslag ingediend bij de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland.

2.4     In randnummer 8 van het verzoekschrift is vermeld:

          ” (…) Wat de exacte rol/het verwijtbaar handelen van [RP B.V.] hierbij zou zijn is vooralsnog onduidelijk. (…)”

                                   In randnummer 18 van het verzoekschrift is vermeld:

                 “(…) Deze schade is door de accountant van [RP B.V.] berekend en wordt thans begroot op een bedrag ad € 267.483,--. Ter onderbouwing hiervan wordt als productie 16 de berekening van de accountant van [RP B.V.] overgelegd.”

In randnummer 23 van het verzoekschrift is vermeld:

            “Het is [RP B.V.] namelijk bekend dat [klager sub 2 en klaagster sub 3], zowel zakelijk als privé, contacten onderhouden met onder meer een schimmig autobedrijf en andere contacten hebben in het “grijze circuit” ([klaagster sub 1] is namelijk onder meer werkzaam op het gebied van beveiligingsdiensten). Daarbij geldt dat een auto vrij eenvoudig is over te schrijven op naam van een derde en zodoende aan verhaal kan worden onttrokken. Gelet op de hoogte van de vordering van [RP B.V.] en het feit dat [klager sub 2 en klaagster sub 3] als vennoten hoofdelijk aansprakelijk zijn voor de schulden van [klaagster sub 1], is het niet uitgesloten dat – zeker een hagelnieuwe en courante auto van het merk Tesla, type Model S – [klager sub 2] ervoor zal zorgen dat deze auto buiten het bereik van zijn schuldeisers blijft.”

In randnummer 24 van het verzoekschrift is vermeld:

            “(…) Daarnaast zijn [klager sub 2 en klaagster sub 3] weliswaar eigenaar van onroerend goed (een woning) aan de [adres], maar van een overwaarde na verkoop zal hoogstwaarschijnlijk geen sprake zijn. (…)”

2.5     De voorzieningenrechter heeft het verlof tot het leggen van dit beslag verleend. Op 27 maart 2018 is conservatoir derdenbeslag gelegd ten laste van klaagster sub 1. Vervolgens heeft RP B.V. jegens klaagster sub 1 een bodemprocedure aanhangig gemaakt bij de rechtbank Zeeland-West-Brabant, die zich bij vonnis van 26 september 2018 onbevoegd heeft verklaard en de zaak heeft verwezen naar de rechtbank Noord-Nederland.

2.6     Klaagster sub 1 heeft in kort geding gevorderd om RP B.V. te veroordelen tot opheffing van het beslag. Bij vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland d.d. 5 december 2018 is de vordering afgewezen. Klaagster sub 1 heeft tegen dit vonnis hoger beroep ingesteld.

 

3       KLACHT

3.1     De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij :

 

1.    de rechter onjuist en onvolledig heeft geïnformeerd, door ten onrechte in randnummer 8 van het beslagrekest te stellen dat tot het moment van het opstellen van het beslagrekest onduidelijk was gebleven welke verwijten klaagster sub 1 RP B.V. maakt met betrekking tot de kwestie van de heer S, in randnummer 18 de vordering te baseren op een ondeugdelijk rapport van R Accountants en door ten onrechte in randnummer 24 van het beslagrekest te stellen dat er geen sprake was van overwaarde van de woning van klagers sub 2 en 3;

 

2.    zich onnodig grievend heeft uitgelaten over klagers door, kennelijk om ‘vrees voor verduistering’ aan te tonen, in randnummer 23 van het beslagrekest te stellen dat klagers sub 2 en 3  contacten zouden onderhouden met een schimmig autobedrijf en andere contacten zouden hebben in het “grijze circuit”.

 

                          4        VERWEER

                          4.1     De klacht is ongegrond. Klagers hebben een kort geding tot opheffing van het beslag aanhangig gemaakt. De verweten gedragingen zijn aldus door de voorzieningenrechter getoetst. Bij vonnis d.d. 5 december 2018 is de vordering tot opheffing van het beslag afgewezen. Van het onjuist of onvolledig informeren van de rechter is geen sprake geweest. Verweerder heeft de standpunten van zijn cliënte naar voren gebracht. De geschilpunten tussen klagers en verweerders cliënte moeten worden beslecht in de bodemprocedure. De bestuurder/eigenaar van verweerders cliënte was privé zeer goed bevriend met klagers sub 2 en 3. Verweerder diende in het beslagrekest de vrees voor verduistering van de auto’s te onderbouwen. Op basis van de van zijn cliënte verkregen informatie heeft verweerder de uitlatingen over “het schimmige autobedrijf” en het “grijze circuit” gedaan en dit stond hem vrij. Tijdens de behandeling van het kort geding hebben klagers die stellingen niet betwist.  

                         

                          5        BEOORDELING

5.1     De klacht heeft betrekking op het optreden van verweerder in zijn hoedanigheid van advocaat van de wederpartij. De raad overweegt dat de advocaat van de wederpartij een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

 

5.2       Klachtonderdeel 1

            Tussen klagers en de cliënte van verweerder zijn meerdere gerechtelijke procedures aanhangig (geweest). Kennelijk kunnen klagers zich niet vinden in de standpunten die verweerder namens zijn cliënte heeft verwoord. In het kader van de behartiging van de belangen van zijn cliënte stond het verweerder vrij om namens zijn cliënten standpunten in te nemen die afweken van de standpunten van klagers. Verweerder mocht daarbij afgaan op de juistheid van de door zijn cliënte aan hem verstrekte informatie.

 

5.3       De door verweerder verwoorde standpunten betreffen de inhoud van het civielrechtelijke geschil dat klagers en de cliënte van verweerder verdeeld houdt. Het is niet aan de tuchtrechter daarover te oordelen, tenzij verweerder een evident onpleitbaar standpunt zou innemen en hij klagers belangen daarmee nodeloos en op ontoelaatbare wijze zou schaden. Daarvan is hier geen sprake. Dat verweerder de rechter feiten heeft voorgehouden, waarvan hij de onwaarheid kende of kon kennen, is niet gebleken en als de door verweerder geponeerde stellingen al onjuist waren, lag het op de weg van klagers, dan wel hun advocaat, om deze stellingen in de gerechtelijke procedure te weerspreken en te weerleggen. Het is vervolgens aan de rechter om aan de hand van de over en weer geponeerde stellingen en het overgelegde bewijsmateriaal een oordeel te geven over de geschilpunten. De voorzieningenrechter heeft bij vonnis d.d. 5 december 2018 geoordeeld over de gevorderde opheffing van het beslag en de bodemprocedure is nog aanhangig.   Klachtonderdeel 1 is ongegrond.

 

5.4       Klachtonderdeel 2

            Dat verweerder zich jegens klagers onnodig grievend heeft uitgelaten is naar het oordeel van de raad evenmin gebleken. Voorstelbaar is dat klagers de uitlatingen als grievend hebben ervaren, maar de raad is van oordeel dat deze niet als onnodig grievend kunnen worden gekwalificeerd. Het was de taak van verweerder om in het verzoekschrift tot verkrijging van verlof voor het leggen van conservatoir derdenbeslag te stellen en onderbouwen dat sprake was van een gegronde vrees voor verduistering. Verweerder mocht daarbij afgaan op de informatie die hij verkreeg van zijn cliënte, die blijkbaar jarenlang in privé bevriend was geweest met klagers sub 2 en 3.  Klachtonderdeel 2 is derhalve eveneens ongegrond.

 

 

 

 

 

 

 

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

 

verklaart de klacht in beide onderdelen ongegrond.

 

 

 

Aldus beslist door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzitter, mrs. L.W.M. Caudri en J.D.E. van den Heuvel, leden, bijgestaan door mr. T.H.G. Huber - Van de Langenberg, als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2019.

 

 

Griffier                                                                                   Voorzitter