Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-10-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:182

Zaaknummer

190081

Inhoudsindicatie

Klacht over eigen advocaat. De klacht houdt in dat verweerder klager onvoldoende heeft geïnformeerd over de correspondentie met de wederpartij en in strijd met de opdracht heeft onderhandeld met de wederpartij over de schade zonder klager daarover te informeren. Het hof merkt in het kader van de maatstaf mbt de professionele standaard op dat binnen de beroepsgroep geen breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden zijn geformuleerd en het hof daarom zal toetsen of verweerster heeft gehandeld met de zorgvuldigheid zoals van een redelijk bekwame en redelijk handelend advocaat mag worden verwacht. Het hof oordeelt dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door een e-mail aan de wederpartij bewust niet aan klager te sturen, omdat verweerder – juist wanneer hij een discussie met zijn cliënt verwacht over de inhoud of de strekking van een bericht aan de wederpartij – eerst afstemming met zijn cliënt moet zoeken. Een cliënt moet erop kunnen vertrouwen dat een advocaat niet eigenmachtig beslist tot het versturen van berichten die in strijd zouden kunnen zijn met de kenbaar gemaakte wensen van de cliënt. Ook het doen van een (aanzet tot een) onderhandelingsvoorstel aan de wederpartij zonder overleg met de cliënt acht het hof tuchtrechtelijk verwijtbaar, zeker nu verweerder daarbij is ingegaan op zaken die voor de cliënt onbespreekbaar waren en klager dit kort daarvoor nog had aangegeven bij verweerder. Bekrachtiging beslissing raad. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

BESLISSING                                                      

van 11 oktober 2019

in de zaak 190081

naar aanleiding van het beroep van:

verweerder

tegen:

hierna tezamen: klagers

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van 11 maart 2019 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch (verder: de raad), gewezen onder nummer 18-923/DB/ZWB en aan partijen toegezonden op 11 maart 2019. Hierin heeft de raad van de klacht van klagers de onderdelen 5 en 11 gegrond verklaard en de onderdelen 1, 2, 3, 4, 6, 7, 8, 9, 10, 12 ongegrond verklaard. De raad heeft aan verweerder de maatregel van waarschuwing opgelegd. Verweerder is daarbij veroordeeld tot betaling van het griffierecht van € 50,- en de reiskosten van € 50,- aan klagers. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van de proceskosten van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten en € 500,- aan de Staat.

De beslissing van de raad is op tuchtrecht.nl gepubliceerd onder ECLI:NL:TADRSHE:2019:30.

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het beroepschrift van verweerder is door de griffie van het hof ontvangen op 29 maart 2019.

2.2    Voorts heeft het hof kennis genomen van:

- het dossier van de raad;

- het verweerschrift d.d. 26 april 2019 van klagers.

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 19 augustus 2019. Verweerder en klager sub 1 (mede als vertegenwoordiger van klaagster sub 2) zijn verschenen. Verweerder heeft een pleitnota voorgedragen en aan het hof overgelegd.

 

3    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

(…)

5. hij klager niet op de hoogte heeft gehouden van de correspondentie met de wederpartij,

(…)

11. hij in strijd met de opdracht, op basis van onjuiste uitgangspunten en zonder klager daarover te informeren, met de wederpartij heeft onderhandeld over de schade,

(…).

 

4    FEITEN

4.1    Het hof gaat bij de beoordeling van het hoger beroep uit van de volgende feiten.

4.2    Klager sub 1 heeft begin 2016 klaagster sub 2 opgericht, die via websites al dan niet tegen betaling informatie geeft over het beleggen in indextrackers. Op enig moment heeft klager sub 1 ontdekt dat er negatieve zaken op het forum van [T.net] (onderdeel van De [P-groep]) stonden. Zo werd op het forum een lijst met porno- en gokwebsites vermeld waarvan ten onrechte werd beweerd dat die van klager sub 1 waren. Klagers werden voorts onder meer aangeduid als charlatan en oplichter. Klagers hebben verschillende malen zonder resultaat verzocht om de gegevens te verwijderen. Ook toen klager sub 1 had ontdekt dat de gok- en pornowebsites op naam van een naamgenoot stonden en dit bij De [P-groep] onder de aandacht had gebracht, werden de uitlatingen nog steeds niet verwijderd, maar enkel aangepast.

4.3    Op 17 december 2016 hebben klagers zich per e-mail tot verweerder gewend met het verzoek om bijstand. Op 19 december 2016 heeft verweerder gereageerd en een opdrachtbevestiging aan klagers gestuurd, waarbij hij klagers de volgende aanpak heeft geadviseerd:

“Mijn advies is daarom als volgt. Ik raad aan om [T.net] per brief, via mij, te sommeren tot het verwijderen en verwijderd houden van de betreffende berichten. Bovendien sommeren we ze tot het afgeven van NAW-gegevens van de betreffende plaatsers. Voldoet [T.net] daar niet aan, dan kan je [T.net] in kort geding betrekken, waarin je van de rechter vordert om [T.net] tot e.e.a. te gebieden.”

4.4    In de e-mail van 19 december 2016 hebben klagers stukken aan verweerder toegestuurd. In de e-mail van 20 december 2016 heeft verweerder klagers als volgt bericht:

“Wel wil ik alvast kwijt dat ik de lijn zal uitzetten voor de behandeling van jouw zaak. Ik adviseer je dan ook eerst de sommatiebrief te sturen en daarna pas, indien nodig, een kort geding te starten. Dit behoort ook tot mijn zorgplicht. Insteek is van de sommatiebrief is verwijdering van de teksten en afgifte van de persoonsgegevens van [M], [W] en [Z]. Als dat geen effect heeft, dan kan e.e.a. in kort geding worden gevorderd, op straffe van verbeurte van een dwangsom. De overige punten die je noemt in jouw voorstel strategie zijn helaas niet mogelijk (…).”

4.5    Op 23 december 2016 heeft verweerder aan de [P-groep] een sommatiebrief gestuurd met als afsluiting:

“De betreffende gegevens ontvang ik tevens graag uiterlijk 27 december 2016 om 12:00 uur. Mocht u hiertoe niet overgaan, dan zullen cliënten zich genoodzaakt zien u in een juridische procedure te betrekken. Cliënten zullen dan, naast een gerechtelijk bevel tot verwijdering van de berichten en tot afgifte van de contactgegevens in kort geding, schadevergoeding van u vorderen van alle door haar geleden en nog te lijden schade.”

4.6    Op 27 december 2016 heeft verweerder klagers bericht dat een aantal mededelingen op [T.net] was aangepast en dat hij nog niet tot dagvaarding zou overgaan. Diezelfde dag hebben klagers verweerder per e-mail bericht dat zij het niet eens waren met de verrichte aanpassingen, dat zij tot de volgende dag wilden afwachten en dan, indien nodig, wilden overgaan tot dagvaarding.

4.7    In de e-mail van 28 december 2016 hebben klagers verweerder bericht dat de berichten nog steeds niet verwijderd waren. Klagers hebben verweerder verzocht om over te gaan tot dagvaarding. Verweerder heeft op 29 december 2016 bevestigd een conceptdagvaarding te zullen opstellen, en klagers diezelfde dag laten weten dat ook [T.net] een advocaat in de arm had genomen.

4.8    Op 3 januari 2017 heeft verweerder klagers bericht dat hij de rechtbank had gevraagd om een datum voor het kort geding. Diezelfde dag heeft verweerder klagers bericht dat hij contact had gehad met de door de [P-groep] ingeschakelde advocaat, die hem had medegedeeld dat de [P-groep] bereid was om de berichten te verwijderen, maar niet bereid was om de NAW-gegevens van de plaatsers te verstrekken zonder tussenkomst van de rechter. Klagers hebben daarop in de e-mail van 3 januari 2017 gereageerd dat zij het kort geding, de aangifte en de bodemprocedure gewoon wilden doorzetten. Verweerder heeft daarop per e-mail van dezelfde datum als volgt gereageerd:

“Afgifte van NAW-gegevens zouden we bijvoorbeeld nog wel kunnen vorderen, als de berichten offline gaan, maar het is dan de vraag wat je daarmee opschiet: schade verhalen zal zeer lastig zijn. Aangifte doen kan, maar het is nog maar de vraag wat het OM met de aangifte kan/wil doen. Uiteraard zal ik je steeds zo goed mogelijk adviseren over het al dan niet accepteren van een eventueel schikkingsvoorstel en/of doorprocederen, ik kom immers voor jouw belangen op. Dat is dan ook mijn functie als jouw advocaat.”

4.9    Op 3 januari 2017 hebben verweerder en de advocaat van de [P-groep] telefonisch contact gehad. Naar aanleiding daarvan heeft verweerder een e-mail van de advocaat van de [P-groep] ontvangen. Deze e-mail heeft hij niet integraal doorgestuurd aan klagers, maar wel heeft hij de tekst daaruit gekopieerd in een e-mail aan klagers:

    “Inmiddels ook kort de uitgangspunten voor een schikking op de mail gekregen:

[…]

- [T.net] verwijdert de berichten in bijlage 1;

- uw cliënten brengen geen zaak aan ten aanzien van deze berichten en hun gebruikers; en

- over en weer finale kwijting.”

4.10    In dezelfde e-mail heeft verweerder zijn visie op dit voorstel van de wederpartij uiteengezet. Verweerder heeft klagers geadviseerd het voorstel te accepteren, behoudens enkele kanttekeningen. Verweerder heeft in dat verband onder meer de volgende opmerkingen gemaakt:

“- de zaak tegen De [P-groep] m.b.t. de berichten in de bijlage niet aanbrengen begrijp ik; wat je tegen de gebruikers doet staat daar m.i. los van;

- je zou nog afgifte van de contactgegevens kunnen bedingen; het is echter de vraag wat je daarmee in feite kan. Schade verhalen zal in de praktijk lastig zijn. (…)

- finale kwijting over en weer is wel gebruikelijk, maar dit zal wel beperkt moeten worden tot deze kwestie. Mocht er zich een nieuwe kwestie voor doen, dan wil je ze er weer op kunnen aanspreken.

- eventuele vergoeding van gemaakte (proces)kosten. Het is de vraag of ze daarmee akkoord gaan, maar je kunt het wel proberen.”

4.11    Bij e-mail van 4 januari 2017 hebben klagers als volgt gereageerd:

“Uit het voorstel blijkt dat De [P-groep] pas wil stoppen met het plegen van het misdrijf smaad/laster als ik afzie van een kort geding, het doen van aangifte en geen schadevergoeding krijg tegen finale kwijting. Zoiets kun je geen schikkingsvoorstel noemen. (…) Het mag duidelijk zijn dat ik niet op het voorstel zal ingaan. Het kort geding moet doorgang vinden.”

4.12    In de e-mail van diezelfde dag heeft verweerder klagers bericht:

“Ik raad je aan mijn tegenvoorstel te doen. Kan je je daarin vinden?”

4.13    In de e-mail van 5 januari 2017 om 0.09 uur hebben klagers aan verweerder bericht:

“Ik kan niet ingaan op het voorstel. (…) Alle schade wil ik in een bodemprocedure op De [P-groep] kunnen verhalen. Ik wil geen afstand doen van dit recht op verhaal en daarom kan ik op dit moment nooit met finale kwijting instemmen. Men heeft nog niet voldaan aan wat we eisen dus het kort geding moet doorgaan.”

4.14    In de e-mail van 5 januari 2017 om 11.03 uur heeft verweerder klagers als volgt bericht:

“Zie bijgevoegd de datumbepaling voor het kort geding: 2 februari om 13:45 uur. Desondanks meen ik dat je deze zaak zal moeten schikken. Dat raad ik je echt aan. Schade verhalen in een zaak als deze is zo goed als kansloos. Dat gaat je dus niet lukken. En daarom is het ook weinig zinvol om de contactgegevens van de partijen daarvoor te achterhalen. De [P-groep] in een bodemprocedure aansprakelijk houden voor schadevergoeding evenmin. Het Nederlands recht is immers zo ingeregeld dat wanneer je schade wil verhalen je dit daadwerkelijk moet kunnen aantonen met – bij wijze van spreken – bonnetjes dat je die schade hebt geleden. Dat is zo goed als onmogelijk in jouw geval. (…) In ieder geval is mijn advies dus om het kort geding niet door te zetten, mits de berichten verwijderd worden.”

4.15    Verweerder heeft zich vervolgens kort daarna per e-mail van 5 januari 2017, om 11.25 uur, tot de advocaat van de [P-groep] gewend, en hem het volgende geschreven:

“(….) Hij wenst daarom alle schade, zo nodig in een bodemprocedure, op De [P-groep] en/of de plaatsers van de berichten te verhalen. Een finale kwijting is daarom niet bespreekbaar. Confraterneel kan ik u mededelen dat ik mij van harte zal inspannen om de zaak tot een goed einde te brengen, en me in dat licht ook in te spannen om een kort geding te voorkomen indien een passende schikking kan worden bereikt. Ik ben het met cliënten echter eens dat met het huidige voorstel niet volledig aan zijn belangen recht wordt gedaan. Ik stel daarom het volgende voor (confraterneel):

- Een verwijdering van de Berichten zal direct moeten gebeuren, verder uitstel leidt alleen maar tot meer (potentiële) schade.

- Mochten er in de toekomst weer negatieve berichten worden geplaatst op [T.net] dan dient De [P-groep] binnen 24 uur de berichten offline te halen (…)

- Zijn de berichten niet binnen 24 uur na attendering door cliënte(n) verwijderd, dan dient daar een boete aan te worden verbonden (…)

- Tevens is afgifte van de contactgegevens cruciaal voor cliënte(n), om zo het kwaad bij de bron aan te kunnen pakken, en mogelijke schade te kunnen verhalen op de betreffende personen. (…)

- Ten slotte heeft cliënte inmiddels flinke juridische kosten moeten maken (…). Deze kosten moeten worden vergoed.

Mocht een voorstel dat voldoet aan deze vereisten bespreekbaar zijn, dan moet finale kwijting voor deze kwestie jegens De [P-groep] in mijn optiek ook mogelijk moeten zijn.”

4.16    Deze e-mail heeft verweerder niet aan klagers doorgestuurd. De advocaat van De [P-groep] heeft per e-mail van 5 januari 2017 om 14.43 uur op de e-mail van verweerder gereageerd. Ook deze reactie heeft verweerder niet aan klagers doorgestuurd. Wel heeft verweerder aan klagers op eveneens 5 januari 2017, om 15.14 uur, het volgende te kennen gegeven:

“Van De [P-groep] heb ik als tegenreactie bevestigd gekregen dat ze reacties zullen verwijderen. Ze zullen alle in de bijlage bij mijn brief genoemde reacties verwijderen als we tot overeenstemming komen. Het tegenvoorstel vinden ze niet akkoord (…) Gezien het voorgaande raad ik daarom het volgende aan:

1. Akkoord met verwijdering van alle berichten.

2. Daarmee is de zaak af; maar geen finale kwijting.

Hoor graag hoe je hierover denkt.”

4.17    In vervolg daarop heeft verweerder in de e-mail van eveneens 5 januari 2017, om 17.05 uur klagers als volgt bericht:

“Inmiddels heb ik begrepen dat de Berichten zijn verwijderd. Ik raad je aan om het hierbij te laten, conform mijn advies.”

4.18    Bij e-mail d.d. 6 januari 2017 hebben klagers aan verweerder medegedeeld:

“(…) Ik ben het eens met jouw advies om te trachten om voor het kort geding tot een schikking te komen. Daar wil ik nu de berichten zijn verwijderd best aan meewerken. Hoe eerder ik deze vervelende tijd achter mij kan laten hoe beter. Ik stel daarom het volgende voor:

We laten voor nu het kort geding gewoon doorgaan maar we trachten voor het kort geding te schikken. Ik ga aan het rekenen en kom begin volgende week met een schikkingsvoorstel o.a. bestaande uit:

- De schade die ik vergoed wil hebben. Uiteraard ga ik de schade onderbouwen.

- Betere motivatie om de persoonsgegevens van de daders los te krijgen.

- Ik zal met een voorstel komen om herhaling van smaad en laster te voorkomen.

- Een voorstel om te voorkomen dat ik aangifte doe. (…)”

4.19    In de e-mail van 10 januari 2017 heeft verweerder klagers bericht:

“Ik ben benieuwd naar jouw input. Ik kan dan voor je beoordelen of het zin heeft om nog door te zetten, of dat het beter is het hierbij te laten.

Verder wil ik je het volgende vragen. (…) Heel graag nodig ik je daarom hierbij uit om een review te schrijven op Google Places over je ervaringen met [naam advocatenkantoor verweerder].”

4.20    In de e-mailberichten van 10 en 11 januari 2017 hebben klagers verweerder bericht dat er nieuwe feiten naar boven waren gekomen, waardoor de zaak een andere wending had gekregen. Klagers hadden ontdekt dat forumbezoeker [M.] en moderator [R] dezelfde persoon waren. Klagers hebben voorts aan verweerder medegedeeld:

“(…) Maar ik wil wel mijn schade volledig vergoed hebben. (…) Bijgaand treft u mijn schikkingsvoorstel. Komen we met De [P-groep] niet tot een schikking gaat het traject kort geding, aangifte en bodem procedure gevolgd worden. Ik weet dat een bodemprocedure heel duur is. Maar mijn schade is groot en het bewijsmateriaal ruim voldoende.(…)”

4.21    In het e-mailbericht d.d. 12 januari 2017 heeft verweerder klagers geadviseerd over de kans van slagen in hun zaak en heeft hij het volgende aan klagers medegedeeld:

“(….) Gezien het voorgaande, en gezien jouw toelichting, acht ik het niet kansrijk om in een civiele procedure schadevergoeding te eisen. De schade is niet te bewijzen, het is niet te bewijzen dat die schade door handelen van [T.net] is veroorzaakt, en er zijn bovendien teveel risico’s die de kosten van een procedure niet rechtvaardigen. In ieder geval is een kort geding procedure hiervoor niet de aangewezen weg. In het licht van het voorgaande zal ik daarom het kort geding niet continueren. Ik zal [advocaat van de P-groep] daarvan ook op de hoogte stellen – zonder enige erkenning dat daarmee de zaak zou zijn afgedaan, overigens. Ik raad je ook af om een bodemprocedure te starten. (…) Mocht je hier anders over denken, dan raad ik je aan om een second opinion aan te vragen bij een andere advocaat. Uiteraard ben ik zo nodig bereid om het dossier dat mij ter beschikking staat over te dragen. (…)”

4.22    In de e-mail van diezelfde dag hebben klagers verweerder bericht dat zij het kort geding doorgang wilden laten vinden. Verweerder heeft daarop bij e-mail van eveneens 12 januari 2017 gereageerd, als volgt:

“Zoals aangegeven kan ik het kort geding dan niet voor je doen. Ik sta er immers niet achter. Jouw belang was het verwijderd krijgen van de berichten en dat is gelukt. Wil je het kort geding door laten gaan dan dien je daarvoor een andere advocaat te vinden.”

4.23    Op 16 januari 2017 heeft verweerder de rechtbank en de advocaat van de [P-groep] bericht dat hij zich onttrok als advocaat van klagers.

4.24    Op 30 oktober 2017 hebben klagers verweerder verzocht om kopieën van alle door verweerder gevoerde correspondentie met de [P-groep] en haar advocaat. 

4.25    Op 15 december 2017 hebben klagers schriftelijk klachten ingediend over verweerders optreden bij verweerders kantoor. Verweerder heeft op 18 december 2017 aan klagers laten weten dat de klachten ongegrond waren en dat hij klagers altijd inzage had gegeven in alle correspondentie.

4.26    Op verzoek van klagers heeft verweerder op 22 december 2017 een tweetal e-mails, die klagers nog niet eerder van verweerder had ontvangen, aan klagers toegestuurd. De eerste e-mail betrof de e-mail d.d. 3 januari 2017 van de advocaat van de [P-groep] aan verweerder met daarin de uitgangspunten voor een schikking (zoals aangehaald in de onder 4.9 geciteerde e-mail van verweerder aan klagers). De tweede e-mail betrof de e-mail d.d. 5 januari 2017 om 11.25 uur van verweerder aan de advocaat van de [P-groep] (zoals geciteerd onder 4.15).

4.27    Bij e-mail d.d. 25 januari 2018 hebben klagers aan verweerder medegedeeld dat zij de onder 4.26 genoemde e-mails nooit eerder hadden gezien, dat zij zich niet in de inhoud van de e-mail van verweerder van 5 januari 2017 aan de advocaat van de [P-groep] en het daarin geformuleerde voorstel konden vinden en dat verweerder deze e-mail nooit had mogen versturen. Klagers en verweerder hebben vervolgens verder gecorrespondeerd over de klachten van klagers, wat niet tot een oplossing heeft geleid.

 

5    BEOORDELING

5.1    Tegen het oordeel van de raad heeft verweerder beroep ingesteld. Verweerder richt drie grieven tegen het oordeel van de raad, die zich voor gezamenlijke behandeling lenen en in het hiernavolgende aan de orde zullen komen.

5.2    Het hof neemt als uitgangspunt dat, gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet, de tuchtrechter mede tot taak heeft de kwaliteit van de dienstverlening te beoordelen indien daarover wordt geklaagd. Bij deze beoordeling geldt dat de tuchtrechter rekening houdt met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waar hij voor kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht (verg. Hof van Discipline 5 februari 2018 ECLI:NL:TAHVD:2018:32).

5.3    Aan de hand van deze maatstaf zal het hof de twee klachtonderdelen beoordelen. Daarbij wordt opgemerkt dat binnen de beroepsgroep wat betreft de vaktechnische kwaliteit geen sprake is van breed gedragen, schriftelijk vastgelegde professionele standaarden. Het hof toetst daarom of verweerder heeft gehandeld met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijke handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.

5.4    Het hof stelt voorop dat het in de advocaat-cliëntrelatie van groot belang is dat de cliënt door zijn advocaat goed op de hoogte wordt gehouden van belangrijke informatie, feiten en afspraken (verg. gedragsregel 8 (oud); nu Regel 16). Dit houdt geen verplichting in om alle met de wederpartij of derden gewisselde correspondentie integraal door te zenden aan de cliënt. Voor zover het de e-mail van de advocaat van de [P-groep] aan verweerder van 3 januari 2017 betreft, heeft verweerder dan ook mogen volstaan met het (vrijwel letterlijk) opnemen van de daarin vervatte mededeling in zijn e-mail van diezelfde dag aan klagers. Voor zover klachtonderdeel 5 betrekking heeft op deze e-mail van 3 januari 2017, treft het dan ook geen doel.

5.5    Dat geldt echter niet voor de e-mail van 5 januari 2017. Niet in geschil is het feit dat verweerder deze e-mail van 5 januari 2017 aan de advocaat van de [P-groep] pas op 22 december 2017, nadat hij daartoe uitdrukkelijk door klagers was verzocht, aan klagers heeft doorgestuurd. Verweerder heeft in dit verband ter zitting aangevoerd dat hij er bewust voor koos de desbetreffende e-mail niet in concept voor te leggen of direct aan zijn cliënten door te sturen, omdat hij vermoedde dat dat tot een in zijn visie onnodige discussie zou leiden, en niet zou bijdragen aan het offline krijgen van de berichten, wat de kern van zijn opdracht vormde. Verweerder heeft hiermee miskend dat het op de weg van een redelijk handelend en redelijk bekwaam advocaat had gelegen deze discussie met zijn cliënt aan te gaan alvorens een dergelijke e-mail te sturen. Juist uit het feit dat hij naar eigen zeggen een discussie verwachtte, kan worden afgeleid dat verweerder zich ervan bewust was dat zijn cliënten zich (mogelijk) niet of niet geheel in de strekking van die e-mail konden vinden. In een dergelijke situatie dient eerst afstemming met de cliënt plaats te vinden; deze moet er immers op kunnen vertrouwen dat een advocaat niet eigenmachtig beslist tot het versturen van berichten die in strijd zijn of kunnen zijn met zijn kenbaar gemaakte wensen. In zoverre is klachtonderdeel 5 naar het oordeel van het hof dan ook gegrond.

5.6    Aan verweerder wordt voorts het verwijt gemaakt dat hij heeft onderhandeld over een regeling zonder zijn cliënten daarover te informeren (klachtonderdeel 11). Verweerder heeft aangevoerd dat zijn e-mail louter onderzoekend was bedoeld, geen concreet voorstel behelsde en bovendien door hem uitdrukkelijk als ‘confraterneel’ was bestempeld. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat hij inmiddels tot het inzicht is gekomen dat de kwalificatie ‘confraterneel’ niet inhoudt dat een advocaat zijn cliënt niet zou hoeven of mogen informeren. Niettemin betoogt verweerder dat hij de desbetreffende e-mail, met daarin mededelingen aangaande een mogelijke regeling, zonder uitdrukkelijke instemming mocht sturen.

5.7    Het hof volgt verweerder daarin niet. De door verweerder gestuurde e-mail kan, anders dan hij stelt, wel degelijk worden opgevat als een (eerste aanzet tot een) onderhandelingsvoorstel. Verweerder gaat daarin bovendien in op zaken, zoals de mogelijke finale kwijting, waarvan hij wist (of moest weten) dat die voor zijn cliënten op dat moment onbespreekbaar waren, omdat klagers hem dat bij herhaling en laatstelijk slechts enkele uren daarvoor per e-mail nog hadden laten weten. Verweerder heeft aangegeven dat hij meende in het belang van zijn cliënten te handelen, omdat deze bij een dergelijke opstelling niet gediend zouden zijn geweest en meer baat zouden hebben bij een schikking langs de door verweerder voorgestelde lijnen. Het had op de weg van verweerder gelegen om deze visie eerst met zijn cliënten te bespreken en hen daarvan te overtuigen, alvorens de e-mail aan de advocaat van de wederpartij te verzenden. Bij gebreke aan instemming van zijn cliënten had verweerder deze e-mail niet mogen verzenden. Ook dit klachtonderdeel acht het hof derhalve gegrond.

5.8    De raad heeft, kortom, naar het oordeel van het hof terecht geoordeeld dat aan verweerder een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Het hof ziet in het voorgaande dan ook aanleiding om het oordeel van de raad te bekrachtigen.

5.9    Omdat het hof een beslissing bekrachtigt waarin een maatregel is opgelegd, zal het hof verweerder op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de proceskosten in hoger beroep van € 750,- van de Nederlandse Orde van Advocaten en € 750,- van de Staat.

5.10    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 50,- reiskosten binnen vier weken na deze uitspraak betalen aan klagers. Klagers moeten daarvoor tijdig het rekeningnummer schriftelijk doorgeven aan verweerder.

5.11    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling hof van discipline” en het zaaknummer.

5.12    Verweerder moet op grond van artikel 48ac, vierde lid, Advocatenwet het bedrag van € 750,- binnen vier weken na deze uitspraak overmaken naar rekeningnummer NL05 INGB 0705 003981, t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “Tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer.

 

    BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van 11 maart 2019 van de Raad van Discipline in het ressort ‘s-Hertogenbosch, gewezen onder nummer 18-923/DB/ZWB, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de reiskosten in hoger beroep van € 50,- aan klagers, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald;

- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten in hoger beroep van € 750,- aan de Staat, op de manier en binnen de termijn zoals hiervóór bepaald.

Aldus gewezen door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. H. van Loo, J.A. Schaap, J.M. Atema en W.F. Boele, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 oktober 2019.

   

griffier    voorzitter            

De beslissing is verzonden op 11 oktober 2019.