Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-11-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:223
Zaaknummer
19-282/A/A
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 november 2019
in de zaak 19-282/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 17 juni 2019 op de klacht van:
klaagster
gemachtigde de heer mr. W.E. van Bentem
tegen:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij e-mail van 8 december 2018 heeft klaagster de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: “de deken”) meegedeeld het door haar op 13 november 2018 ingediende bemiddelingsverzoek ten aanzien van verweerder als formele klacht te willen laten behandelen.
1.2 Bij brief aan de raad van 2 mei 2019 met kenmerk 2018-723800, door de raad ontvangen op diezelfde dag, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 17 juni 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 17 juni 2019 is verzonden aan klaagster.
1.4 Bij brief van 16 juli 2019, door de raad ontvangen op diezelfde datum, heeft de gemachtigde van klaagster namens klaagster verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 15 oktober 2019 in aanwezigheid van de directeur van klaagster en mr. Van Bentem. Verweerder is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klaagster van 16 juli 2019.
2 FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klaagster in verzet niet op.
3 VERZET
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
3.1 Uit tuchtrechtspraak valt af te leiden dat het dreigen met een klacht als rechtsmaatregelen worden getroffen, of als een pretense vordering niet wordt betaald klachtwaardig is. Klachtonderdeel a) is dan ook ten onrechte kennelijk ongegrond verklaard.
3.2 Het oordeel van de voorzitter met betrekking tot klachtonderdeel b) is onbegrijpelijk. De voorzitter heeft de voor de beoordeling van dit klachtonderdeel relevante passages uit de brief van verweerder van 5 november 2018 onjuist geïnterpreteerd. De in randnummer 1.7 van de voorzittersbeslissing geciteerde passages kunnen niet los worden gezien van de voorlaatste alinea van voornoemde brief van verweerder, waarin staat “Bij uitblijven van een tijdige bevestiging zal cliënte overgaan tot het nemen van de noodzakelijke maatregelen om te voorkomen dat haar belangen verder worden geschaad.” De brief van verweerder laat zich hierdoor niet anders lezen dan ‘indien gij niet doet wat ik eis dan zal er wat gebeuren’. Dat gebeuren kan niet anders worden gezien als dat er een klacht zal worden ingediend. Het doet er niet toe in welke tonatie of bewoordingen de aankondiging van een klacht is gesteld, het gaat er enkel om dat met die aankondiging wordt getracht de advocaat ervan te weerhouden een civielrechtelijke procedure te entameren of voort te zetten. Dat is evident wat verweerder heeft beoogd.
4 BEOORDELING
4.1 Alvorens tot een eventuele verdere inhoudelijke beoordeling van de klacht van klaagster te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel over de juistheid van de beslissing van de voorzitter kan bestaan. Twijfel kan mogelijk bestaan bij het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klaagster aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.3 Nu het verzet van klaagster tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 18 november 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2019 verzonden.