Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-11-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:222
Zaaknummer
19-610/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over Gedragsregel 25 gegrond. Gelet op de specifieke omstandigheden van het geval legt de raad aan verweerder geen maatregel op.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 november 2019
in de zaak 19-610/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
over:
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Op 22 februari 2019 heeft klaagster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 5 september 2019 met kenmerk 2019-795961, door de raad ontvangen op 5 september 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 15 oktober 2019 in aanwezigheid van partijen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennisgenomen van de in 1.2 genoemde brief van de deken met de bijlagen 1 tot en met 15.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klaagster is een van de 62 kopers van een woning in een nieuwbouwproject. Tussen de VvE enerzijds en het bouwbedrijf anderzijds is een geschil ontstaan over kort gezegd door het bouwbedrijf uit te voeren herstelwerkzaamheden.
2.2 De VvE en een deel van de kopers worden bijgestaan door mr. Van D. Verweerder staat het bouwbedrijf bij.
2.3 Bij brief van 21 februari 2019 heeft verweerder mr. Van D per e-mail een brief gestuurd, die hij tevens rechtstreeks aan alle kopers, waaronder klaagster, heeft gestuurd door hen in de bcc te zetten. De brief luidt, voor zover relevant:
“Voor het noodzakelijke herstel van de verticale naadaansluitingen van de kelderwanden en preventief herstel van de kimnaden tussen de keldervoer en kelderwanden begint de tijd te dringen. De gemeente heeft aangegeven dat cliënte daartoe tot uiterlijk de bouwvak 2019 (die op 29 juli aanvangt) de gelegenheid heeft, daarna zullen grachten aan weerszijden worden gegraven en met water gevuld en zullen de nuts-tracés worden doorgetrokken. Dat betekent dat het herstel voor die tijd gereed dient te zijn.
(…)
Bij brief van 24 januari jl. verzocht ik uw cliënten mij schriftelijk te bevestigen dat [het bouwbedrijf] het door haar voorgestelde herstel mag uitvoeren, daartoe dient zij immers ingevolge art. 7:759 BW in de gelegenheid te worden gesteld. Op mijn brief heb ik geen reactie mogen vernemen, ook niet op mijn rappèl van 14 februari jl.
Namens cliënte zie ik mij dan ook genoodzaakt uw cliënten te sommeren om mij uiterlijk één week na heden schriftelijk te bevestigen dat zij in de gelegenheid wordt gesteld om per 15 maart 2019 het herstel aan te vangen van de naadaansluitingen.
(…)
Bij uitblijven van een tijdige bevestiging staat cliënte er niet voor in dat het herstel van de lekkende naden tijdig wordt uitgevoerd. Voorts worden uw cliënten in dat geval uitdrukkelijk aansprakelijk gehouden voor alle schade die cliënte als gevolg daarvan zal lijden.
(…)
Vanwege de grote belangen gemoeid met deze sommatie wordt deze brief tevens rechtstreeks per email aan de kopers van fase 1 en 2 gestuurd.”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:
a) zich met zijn brief van 21 februari 2019, die klaagster als dreigend heeft ervaren en die volgens haar inhoudelijk op een aantal punten onjuist is, rechtstreeks tot klaagster heeft gewend terwijl zij wordt bijgestaan door een advocaat;
b) ongevraagd en onrechtmatig gebruik heeft gemaakt van het e-mailadres van klaagster.
4 VERWEER
4.1 Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
5 BEOORDELING
Klachtonderdeel a)
5.1 In het eerste lid van Gedragsregel 25 - waarop, anders dan verweerder heeft aangevoerd, niet alleen de advocaat van de wederpartij maar ook de wederpartij zelf een beroep kan doen - is vastgelegd dat een advocaat die zich in verbinding wil stellen met een partij waarvan hij weet dat deze wordt bijgestaan door een advocaat, dit slechts doet door tussenkomst van die advocaat, tenzij deze hem toestemming geeft zich rechtstreeks tot diens cliënt te wenden. Een uitzondering op deze regel kan worden aanvaard - het tweede lid van Gedragsregel 25 voorziet daarin - wanneer het gaat om een aanzegging die, om het daarmee beoogde rechtsgevolg te kunnen bewerkstelligen, niet anders gedaan kan worden dan rechtstreeks aan de andere partij. Aan een advocaat komt niet de vrijheid toe rechtstreeks een aanzegging aan de wederpartij te doen alleen omdat hij dit nuttig of nodig acht. Vereist is een rechtens aanvaardbare reden de aanzegging niet aan de advocaat te doen, bijvoorbeeld omdat het beoogde rechtsgevolg anders niet kan worden bewerkstelligd. Hoewel de brief van verweerder van 21 februari 2019 kan worden aangemerkt als een aanzegging met rechtsgevolg, is gesteld noch gebleken dat het beoogde rechtsgevolg van de aanzegging niet had kunnen worden bewerkstelligd door deze alleen aan mr. Van D te sturen. Van een andere rechtens aanvaarbare reden om de aanzegging niet alleen aan mr. Van D te doen is evenmin gebleken. Klachtonderdeel a) is dan ook gegrond.
5.2 De raad overweegt ten overvloede dat voor zover klaagster verweerder tevens verwijt dat hij in de brief van 21 februari 2019 onjuistheden heeft vermeld, de raad dit op basis van het klachtdossier niet heeft kunnen vaststellen.
Klachtonderdeel b)
5.3 In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij ongevraagd gebruik heeft gemaakt van het e-mailadres van klaagster.
5.4 De raad overweegt als volgt. Anders dan klaagster is de raad van oordeel dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door gebruik te maken het e-mailadres van klaagster dat hem ter beschikking was gesteld om haar te bereiken. Dat zou slechts anders zijn als dat e-mailadres hem vertrouwelijk was verstrekt, maar dat is niet gebleken. Klachtonderdeel b) is ongegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op de specifieke omstandigheden van dit geval, waaronder dat het verweerder niet duidelijk was of mr. Van D voor alle kopers optrad, hij de brief aan mr. Van D heeft gericht en in bcc aan de kopers en hij zijn excuses heeft aangeboden aan klaagster, zal aan verweerder geen maatregel worden opgelegd.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50 aan haar vergoeden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel a) gegrond;
- verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50 aan klaagster.
Aldus beslist door mr. D.H. Steenmetser-Bakker, voorzitter, mrs. C.C. Oberman en S. Wieberdink, leden, bijgestaan door mr. S. van Excel als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2019 verzonden.