Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRAMS:2019:220

Zaaknummer

19-699/A/NH

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de advocaat van de wederpartij kennelijk ongegrond. Verweerder mocht er vanuit gaan dat klager niet aan de sommatie tot betaling zou voldoen en mocht in het belang van zijn cliënte de voorzieningenrechter vragen verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag en klager in rechte betrekken. Het is niet aan de tuchtrechter om te oordelen over de vraag wie als opdrachtnemer moet worden aangemerkt noch over de hoogte van de vordering. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Amsterdam

van  18 november 2019

in de zaak 19-699/A/NH

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen:   

verweerder

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Holland (hierna: de deken) van 9 oktober 2019 met kenmerk ks/19-282/984036, door de raad ontvangen op dezelfde dag, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken. Tevens heeft de voorzitter kennisgenomen van de e-mail van klager aan de deken en aan de raad van 9 oktober 2019 en van de brief met bijlagen van klager aan de raad van 10 oktober 2019.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De cliënte van verweerder heeft een geschil met klager. Klager (dan wel zijn vennootschap) heeft de cliënte van verweerder in 2017 juridische bijstand verleend. Volgens de cliënte van verweerder heeft klager echter niets voor haar gedaan en zij heeft om die reden het volledige door haar betaalde voorschot ten bedrage van in totaal € 18.300,- als onverschuldigd betaald van hem teruggevorderd. Klager heeft het voorschot niet aan de cliënte terugbetaald.

1.2    Op 19 juni 2019 heeft verweerder namens zijn cliënte de voorzieningenrechter van de rechtbank Rotterdam verzocht verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klager in privé op het woonhuis van klager. Het verzoekschrift luidt, voor zover hier van belang:

“ (7.)    [Klager] heeft in 2017 driemaal van [de cliënte van verweerder] een voorschot gevraagd van 5.000, te verhogen met BTW. [De cliënte van verweerder] heeft die voorschotrekeningen betaald. (...)

(7.b)    Onder de rekeningen staat steeds de naam van [klager], maar de rekeningen dragen het embleem van [de vennootschap van klager]. De door [klager] op de rekeningen opgegeven bankrekening, waar de betaling ook op heeft plaatsgevonden, staat volgens de overschrijvingsbewijzen ook op naam van [de vennootschap van klager].

(7.c)    Inmiddels is [de cliënte van verweerder] bekend dat er een besloten vennootschap bestaat (…) waarvan [klager] bestuurder is. De letters PKLC lijken een afkorting van die naam, maar zowel op de rekeningen, als bij de als tegenrekening van de betalingen vermelde naam, alsook trouwens op alle andere van [klager] ontvangen communicatie, ontbreken steeds de letters B.V. [Klager] had juist zijn eigen familienaam onder de rekeningen gezet.

(7.d)    Het mag opvallen dat geen handelsregisternummer en geen BTW-nummer van enig bedrijf op de rekeningen vermeld is. [Klager] heeft zijn betrokkenheid bij een besloten vennootschap met een naam die lijkt op de door hem gebruikte handelsnaam kennelijk zorgvuldig buiten beeld gehouden. [De cliënte van verweerder] heeft de opdracht aan [klager] zelf als natuurlijk persoon (eenmanszaak) verleend.”

1.3    De deurwaarder heeft, na daartoe verleend verlof door de voorzieningenrechter, op 24 juni 2019 conservatoir beslag gelegd op het woonhuis van klager.

1.4    Op 27 juni 2019 heeft de cliënte van verweerder klager in privé gedagvaard voor de rechtbank Rotterdam en gevorderd klager te veroordelen tot betaling van een bedrag van € 18.300,-, te vermeerderen met de zakelijke wettelijke rente.

1.5    Bij brief van 16 juli 2019 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij beslag heeft doen leggen ten laste van klager in privé en klager in privé heeft doen dagvaarden terwijl klager en verweerder nog per e-mail met elkaar in overleg waren en zonder daarbij aan te geven waar hij het gevorderde bedrag op baseert.

3    VERWEER

3.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De klacht ziet op het handelen en/of nalaten van verweerder als advocaat van de wederpartij van klager. Uitgangspunt is dat die advocaat een ruime mate van vrijheid geniet om de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze als hem in overleg met zijn cliënt goeddunkt. Deze vrijheid is niet absoluut, maar kan onder meer beperkt worden doordat (a) de advocaat zich niet onnodig grievend mag uitlaten over de wederpartij, (b) de advocaat geen feiten mag poneren waarvan hij de onwaarheid kent of redelijkerwijs kan kennen, (c) de advocaat bij de behartiging van de belangen van zijn cliënt de belangen van de wederpartij niet onnodig of onevenredig mag schaden zonder redelijk doel. Daarbij geldt voorts dat de advocaat de belangen van zijn cliënt dient te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft, en dat hij in het algemeen mag afgaan op de juistheid daarvan en slechts in uitzonderingsgevallen gehouden is de juistheid daarvan te verifiëren. De advocaat behoeft in het algemeen niet af te wegen of het voordeel dat hij voor zijn cliënt wil bereiken met de middelen waarvan hij zich bedient, opweegt tegen het nadeel dat hij daarmee aan de wederpartij toebrengt. Wel moet de advocaat zich onthouden van middelen die op zichzelf beschouwd ongeoorloofd zijn of die, zonder dat zij tot enig noemenswaardig voordeel van zijn cliënt strekken, onevenredig nadeel aan de wederpartij toebrengen.

4.2    Klager klaagt erover, zo begrijpt de voorzitter, dat verweerder beslag heeft doen leggen ten laste van klager in privé en klager in privé heeft doen dagvaarden terwijl klager en verweerder nog per e-mail met elkaar in overleg waren en zonder daarbij aan te geven waar hij het gevorderde bedrag op baseert.

4.3    De voorzitter overweegt als volgt. Uit het klachtdossier volgt dat verweerder namens zijn cliënte klager bij e-mail van 14 juni 2019 heeft verzocht het door de cliënte betaalde voorschot ten bedrage van € 18.350,- aan haar terug te betalen. Bij e-mail van dezelfde dag heeft klager verweerder gevraagd om een onderbouwing van de vordering. Verweerder heeft klager hierop bij e-mail van 15 juni 2019 gevraagd om een specificatie van de meer dan 200 uur die klager naar eigen zeggen in de behandeling van de zaak zou hebben gestoken. Klager heeft verweerder hierop bij e-mail van 16 juni 2019 geschreven “Gaarne uw uitleg over diefstal van de digitale dossiers, schending van concurrentie beding, chantage door uw voorganger en door u dan kunnen we dat nader rapporteren aan het Openbaar Ministerie, schending van de Erecode advocatuur en Advocatenwet.” Gelet op deze reactie van klager mocht verweerder er vanuit gaan dat klager niet aan de sommatie zou voldoen en heeft verweerder de voorzieningenrechter gevraagd verlof te verlenen tot het leggen van conservatoir beslag ten laste van klager en klager in rechte betrokken. Dat mocht hij doen in het belang van zijn cliënte. Dat in het beslagrekest feiten staan waarvan verweerder wist of redelijkerwijs had kunnen weten dat die onjuist waren, is niet gebleken. Klager en (de cliënte van) verweerder verschillen kennelijk van mening over de vraag wie als opdrachtnemer moet worden aangemerkt; klager of zijn vennootschap. Verweerder heeft in het beslagrekest toegelicht waarom zijn cliënte van mening is dat klager als opdrachtnemer moet worden aangemerkt (en overigens ook waar de vordering op is gebaseerd). Het enkele feit dat verweerder namens zijn cliënte een ander standpunt inneemt dan klager betekent niet dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar handelt. Het is verder niet aan de tuchtrechter om te oordelen over de vraag wie als opdrachtnemer moet worden aangemerkt noch over de hoogte van de vordering. Dat is voorbehouden aan de civiele rechter. Dat verweerder willens en wetens beslag heeft laten leggen op het woonhuis van klager tijdens diens vakantie heeft klager, wat daar verder ook van zij, onvoldoende onderbouwd.  

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus in het openbaar uitgesproken door mr. C. Kraak, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 18 november 2019.

Griffier     Voorzitter

mededelingen van de griffier ter informatie:

Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2019 verzonden.