Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-11-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:216
Zaaknummer
19-581/A/A
Inhoudsindicatie
Klacht over eigen advocaat gedeeltelijk gegrond. Verweerster heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting en heeft niet tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door aan de gemachtigde van klager mede te delen dat klager nog een openstaande nota had bij haar kantoor. Niet kan worden vastgesteld dat verweerster de dagvaarding en de akte na comparitie eerst aan klager in concept heeft voorgelegd, zoals zij wel behoort te doen, zodat de klacht op dat onderdeel gegrond zal worden verklaard. Omdat aan verweerster ter zake hetzelfde feitencomplex door de raad reeds een waarschuwing is opgelegd in de eerder door klager tegen haar aangespannen klachtprocedure die door het hof is bekrachtigd, ziet de raad geen aanleiding om een aanvullende maatregel op te leggen.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 18 november 2019
in de zaak 19-581/A/A
naar aanleiding van de klacht van:
klager
gemachtigde: mevrouw T.M.H. Carrilho
over:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij formulier van 8 oktober 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 22 augustus 2019 met kenmerk 2018-708571, door de raad ontvangen op 23 augustus 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De behandeling van de klacht ter zitting van de raad is bepaald op 30 september 2019. Op die datum zijn klager en zijn gemachtigde zonder en verweerster met kennisgeving niet verschenen.
1.4 De raad heeft kennis genomen van de in 1.2 vermelde brief van de deken met de bijlagen 1 tot en met 8 en I tot en met XIX.
2 FEITEN
Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.
2.1 Klager heeft zich in juli 2015 tot verweerster gewend met het verzoek om hem bij te staan in een kennelijk onredelijk ontslagprocedure. Bij brief van 21 juli 2015 heeft verweerster de opdracht aan klager bevestigd. De opdrachtbevestiging, voor zover relevant, luidt:
“(…) Hierbij bevestig ik het gesprek dat wij op 13 juli jl. op kantoor hebben gehad naar aanleiding van de ontslagvergunning die aan uw werkgever is afgegeven na het niet succesvol aanvechten van de ontslagaanvraag.
Ik heb u gehoord en de bijgesloten procedure in concept opgestart. Leest u dit alstublieft aandachtig door. (…)”
2.2 Verweerster heeft op 26 oktober 2015 een e-mail gestuurd naar klager over de aangevraagde toevoeging en de hoogte van de eigen bijdrage voor klager. In reactie heeft klager op diezelfde dag het volgende aan verweerster geschreven:
“Geachte [verweerster] u mag het proces voort zetten tegen [ex-werkgever]. (…)”
2.3 Op 2 november 2015 is de dagvaarding aan de ex-werkgever van klager betekend. Op 29 maart 2016 is een comparitie van partijen gehouden waarbij verweerster niet aanwezig was. Bij brief van 31 maart 2016 is verweerster door de rechtbank in de gelegenheid gesteld op 2 mei 2016 een akte na comparitie te nemen, wat zij heeft gedaan. De rechtbank heeft op 1 augustus 2016 vonnis gewezen waarbij de vordering van klager is afgewezen.
2.4 Klager heeft eerder op 15 september 2016 bij de deken een klacht ingediend over verweerster. Deze klacht zag (samengevat) op de afwezigheid van verweerster op de comparitie van 29 maart 2016, op het niet nakomen van de toezegging van verweerster om contact met klager op te nemen en het niet reageren door verweerster op verzoeken van klager om contact op te nemen. Bij beslissing van 2 juni 2017 heeft de raad de klacht wat betreft de afwezigheid ter zitting gegrond en voor het overige ongegrond verklaard. Aan verweerster is de maatregel van waarschuwing opgelegd (zaaknummer: 17-138A/A, ECLI:NL:TADRAMS:2017:133).
2.5 Verweerster is in hoger beroep gegaan tegen de hiervoor vermelde beslissing. Bij beslissing van 5 februari 2018 is de beslissing van de raad bekrachtigd en is verweerster veroordeeld tot betaling van de reiskosten van klager van € 25,00 (ECLI:NL:TAHVD:2018:23).
2.6 Op 9 augustus 2018 heeft de gemachtigde van klager verweerster per e-mail verzocht een bedrag van € 848,00 aan klager te betalen. Het gaat om € 25,00 aan reiskostenvergoeding op grond van de uitspraak in hoger beroep en € 823,00 aan eigen bijdrage. In reactie daarop heeft verweerster op 14 augustus 2018 per e-mail het volgende bericht:
“(…) De betaling van de eigen bijdrage van 50 euro en de reiskosten van 25 euro zijn overgemaakt. Uw Client heeft recht op terugbetaling van de eigen bijdrage. Sterker nog, hij heeft nog een openstaande nota van ons kantoor dat hij niet heeft voldaan. Er is geen sprake van het niet verlenen van rechtshulp. De klacht bij de orde ging om mijn afwezigheid ter zitting en de bekendmaking hiervan aan cliënt. Dit staat los van de vraag of er rechtshulp is verleend met daartegenover de betaling van uw cliënt. (…)”
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) klager inhoudelijk niet goed heeft bijgestaan in de voor hem gevoerde procedure en niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting;
b) de in het geding te brengen stukken niet in concept heeft voorgelegd aan klager;
c) klager ten onrechte heeft beschuldigd van het hebben van een betalingsachterstand waardoor klager bij zijn gemachtigde in een kwaad daglicht is gezet.
4 VERWEER
4.1 Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.
5 BEOORDELING
Ontvankelijkheid
5.1 Klager heeft eerder een klacht over verweerster ingediend (zie randnummer 2.4 en 2.5), zodat het de vraag is of klager ontvankelijk is in deze nieuwe klacht. De eisen van een behoorlijke tuchtprocesorde, en in het bijzonder het beginsel van concentratie van klachten, brengen mee dat een klager zoveel mogelijk zijn klachten tegen een advocaat tegelijk in één tuchtprocedure aanhangig maakt; er bestaat geen verplichting tot een bundeling van klachten. Een uitzondering op dit beginsel vormt de situatie dat een klager niet eerder van de door hem gestelde fouten van de betrokken advocaat op de hoogte was en deze evenmin eerder had kunnen ontdekken. Het beginsel zal evenmin worden toegepast als de klacht blijk geeft van feiten of omstandigheden op grond waarvan moet worden geoordeeld dat het niet inhoudelijk behandelen van de klacht zal leiden tot onbillijkheid van overwegende aard (ECLI:NL:TGZCTG:2018:69).
5.2 Klager heeft toegelicht dat het in deze klachtprocedure gaat om nieuwe klachten die deels pas in oktober 2018 zijn ontstaan en die deels pas toen bij hem bekend zijn geworden. Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen en nu niet is gebleken dat in de eerdere klachtprocedure reeds een oordeel is gegeven over het handelen waarover nu geklaagd wordt, is de conclusie van de raad dat klager ontvankelijk is in zijn klacht.
Inhoudelijke beoordeling
5.3 De klacht ziet op het handelen van verweerster als eigen advocaat. De raad is van oordeel dat de tuchtrechter de kwaliteit van de dienstverlening in volle omvang toetst, maar bij zijn beoordeling rekening houdt met de vrijheid die de advocaat dient te hebben met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes waarvoor een advocaat bij de behandeling kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en de keuzes waarvoor hij kan komen te staan zijn niet onbeperkt, maar worden begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen zijn beroepsgroep als professionele standaard geldt. Die professionele standaard veronderstelt een handelen met de zorgvuldigheid die van een redelijk bekwame en redelijk handelende advocaat in de gegeven omstandigheden mag worden verwacht.
Ad klachtonderdeel a)
5.4 Klager verwijt verweerster dat zij hem in de voor hem gevoerde procedure inhoudelijk niet goed heeft bijgestaan en dat zij niet heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting. Verweerster heeft nagelaten te beargumenteren dat geen sprake is geweest van een (duurzaam) verstoorde arbeidsrelatie terwijl dat de grondslag was van de ontslagvergunning; verweerster heeft betoogd dat geen sprake was van mishandeling. Daarnaast heeft zij niet beargumenteerd dat de gevolgen van het ontslag voor klager in vergelijking met het belang van de werkgever te ernstig zijn. Verweerster heeft onjuistheden niet betwist en juist bekrachtigd en dat is klager duur komen te staan. Tot slot had verweerster bij voorbaat aan moeten geven dat zij geen dan wel onvoldoende kennis heeft van het arbeidsrecht, aldus steeds klager.
5.5 Verweerster betwist dit klachtonderdeel en voert aan dat zij klager op de best mogelijke manier heeft bijgestaan en dat zij hem voldoende heeft geïnformeerd over de slagingskansen. Verweerster heeft ter onderbouwing expliciet verwezen naar paragrafen 6 tot en met 12 in de dagvaarding waarin de kennelijke onredelijkheid van het ontslag is aangevoerd. Daarbij ging het niet alleen om het incident maar ook om het gebrek aan bewijs met betrekking tot het disfunctioneren in het verleden van klager. In de akte na comparitie heeft zij voorgaande nogmaals benadrukt, aldus steeds verweerster.
5.6 De raad overweegt als volgt. Verweerster heeft in de dagvaarding en in de akte na comparitie de stellingen van de ex-werkgever van klager weersproken en heeft de gronden voor het kennelijk onredelijk ontslag aangevoerd. Naar het oordeel van de raad heeft verweerster daarmee voldaan aan haar inspanningsverplichting en heeft zij voldaan aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. De raad zal klachtonderdeel a) ongegrond verklaren. Klager heeft nog gesteld dat verweerster de door klager betaalde eigen bijdrage moet terugbetalen omdat zij niet voldaan heeft aan haar inspanningsverplichting. Nog daargelaten dat hiervoor is overwogen dat verweerster heeft voldaan aan haar inspanningsverplichting, is er in de onderhavige procedure geen plaats voor het laten terugbetalen van de eigen bijdrage door verweerster.
Ad klachtonderdeel b)
5.7 Klager verwijt verweerster voorts dat zij heeft nagelaten de processtukken in concept naar hem op te sturen, zodat hij niet de stukken vooraf heeft kunnen goedkeuren. Verweerster heeft de omstandigheden onjuist weergegeven met als gevolg dat valse beschuldigingen zijn bevestigd. Verweerster had dit kunnen voorkomen door een concept op te sturen, zodat klager de stukken inhoudelijk kon (laten) corrigeren. Verweerster heeft klager niet dan wel onvoldoende bij de zaak betrokken en zij heeft de zaak onzorgvuldig behandeld, aldus steeds klager.
5.8 Verweerster heeft aangevoerd dat zij bij de opdrachtbevestiging de dagvaarding in concept heeft meegestuurd en dat de reactie van klager op 26 oktober 2015 is beschouwd als zijn akkoord op het concept (zie randnummer 2.1 en 2.2). In de periode tussen de opdrachtbevestiging en 26 oktober 2015 is geen andere reactie inhoudelijk op de dagvaarding gekomen van klager, aldus verweerster.
5.9 De raad overweegt dat verweerster processtukken in concept ter goedkeuring aan klager behoort voor te leggen, voordat deze worden ingediend. In de opdrachtbevestiging is vermeld dat de bijgesloten procedure in concept is opgestart en dat klager het aandachtig door moest lezen. Niet is geschreven dat verweerster aan klager een concept dagvaarding heeft meegestuurd en/of dat zij om een akkoord of een reactie heeft gevraagd op een concept. De e-mail van 26 oktober 2015 van klager waarop verweerster zich in dit kader beroept is niet duidelijk. Klager meldt immers alleen maar dat het proces tegen zijn ex-werkgever mag worden voortgezet. Uit deze e-mail blijkt geen uitdrukkelijk akkoord op een concept. Ten aanzien van de akte na comparitie geldt dat niet is gesteld of gebleken dat op enig moment over deze akte met klager is gecommuniceerd. Op grond van het voorgaande kan niet worden vastgesteld dat verweerster de dagvaarding en de akte na comparitie eerst aan klager in concept heeft voorgelegd. Klachtonderdeel b) zal gegrond worden verklaard.
Ad klachtonderdeel c)
5.10 Tot slot verwijt klager verweerster dat zij naar aanleiding van het betalingsverzoek van de gemachtigde van klager (zie randnummer 2.6), klager ten onrechte heeft beschuldigd van een betalingsachterstand waardoor klager bij zijn gemachtigde in een kwaad daglicht is gezet. Klager heeft meer dan de verschuldigde eigen bijdrage betaald, aldus klager.
5.11 Verweerster voert aan dat klager door een ex-kantoorgenoot is bijgestaan in een tweetal familiezaken en dat na diverse aanmaningen het kantoor heeft besloten om enkele nota’s te crediteren. Verweerster heeft dit genoemd omdat zij het verzoek van klager niet zo goed begreep. De mededeling is enkel gedaan aan de juridische zaakwaarnemer en uiteraard in vertrouwen, zodat niet valt in te zien waarom dit schadelijk is, aldus verweerster.
5.12 De raad overweegt als volgt. Wellicht heeft de mededeling van verweerster dat klager nog een openstaande nota heeft bij haar kantoor, klager voor zijn gevoel in een kwaad daglicht gezet. Nu deze e-mail, in reactie op een e-mail van de gemachtigde van klager met een betalingsverzoek, echter alleen is verzonden naar een medewerker van het kantoor van verweerster en de gemachtigde van klager, valt niet in te zien waarom verweerster met deze mededeling tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Dat klager meer dan de verschuldigde eigen bijdrage heeft betaald is door klager niet onderbouwd. Klachtonderdeel c) zal ongegrond worden verklaard.
6 MAATREGEL
6.1 Omdat aan verweerster ter zake hetzelfde feitencomplex door de raad reeds een waarschuwing is opgelegd in de eerder door klager tegen haar aangespannen klachtprocedure die door het hof is bekrachtigd (zie randnummer 2.4 en 2.5), ziet de raad geen aanleiding om een aanvullende maatregel op te leggen. De raad zal in deze zaak volstaan met een gegrondverklaring van klachtonderdeel b), zonder oplegging van een maatregel.
7 GRIFFIERECHT
Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, moet verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50 aan hem vergoeden.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart klachtonderdeel b) gegrond;
- verklaart klachtonderdelen a) en c) ongegrond;
- bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager.
Aldus beslist door mr. C. Kraak, voorzitter, mrs. H.C.M.J. Karkens en S. van Andel, leden, bijgestaan door mr. M.C. de Ruijter als griffier en uitgesproken in het openbaar op 18 november 2019.
Griffier Voorzitter
Ondertekend door mr. P.J. Verdam, griffier, bij afwezigheid van mr. M.C. de Ruijter
mededelingen van de griffier ter informatie:
verzending
Deze beslissing is in afschrift op 18 november 2019 verzonden.