Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

18-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:200

Zaaknummer

190106

Inhoudsindicatie

Klacht tegen eigen advocaat. Verweerder zou onder meer diverse handelingen hebben verricht in klagers zaak zonder dit van tevoren naar behoren met klager te hebben afgestemd. Bekrachtiging beslissing van de raad, klacht ongegrond.

Uitspraak

BESLISSING                                   

van 18 november 2019

in de zaak 190106

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klager

tegen:

verweerder

 

1    DE PROCEDURE BIJ DE RAAD VAN DISCIPLINE

De Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) heeft op 25 maart 2019 uitspraak gedaan op de klacht die klager tegen verweerder heeft ingediend (zaaknummer raad: 18-967/A/A). De raad heeft de klacht ongegrond verklaard. De beslissing is op de datum van de uitspraak aan partijen toegezonden.

Het hof verwijst naar de beslissing van de raad, die op tuchtrecht.nl is gepubliceerd als ECLI:NL:TADRAMS:2019:74.

 

2    DE PROCEDURE IN HOGER BEROEP BIJ HET HOF VAN DISCIPLINE

2.1    Klager heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de raad. Het hof heeft het beroepschrift op 24 april 2019 per e-mail ontvangen.

2.2    Verder is het hof bekend met:

-    het dossier van de raad;

-    het schrijven van klager van 23 juni 2019, 1 juli 2019, 17 juli 2019 en 7 september 2019;

-    het verweerschrift in hoger beroep van verweerder en zijn brief d.d. 23 september 2019, waarin hij aankondigt de mondelinge behandeling niet te zullen bijwonen.    

2.3    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 23 september 2019. Klager is hierbij niet verschenen; verweerder was afwezig met bericht. 

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    een ‘pro forma kortgeding’ dagvaarding heeft opgesteld zonder toestemming van klager, terwijl er nog geen sprake was van een getekende opdrachtbevestiging;

b)    een datum bij de rechtbank heeft gevraagd zonder daarbij rekening te houden met de verhinderdata van klager;

c)    heeft nagelaten klager voorafgaand aan het aanvangen van de werkzaamheden een opdrachtbevestiging te laten tekenen en de financiële consequenties niet heeft besproken;

d)    de pro forma (kort geding) dagvaarding heeft opgesteld terwijl dit niet bleek te kunnen;

e)    onduidelijkheid heeft laten bestaan over het moment van aanvang en het moment van einde van het schrijven van declarabele uren in de zaak van klager;

f)     het aantal declarabele uren heeft verdubbeld zonder heldere uitleg of aankondiging vooraf;

g)    geen klachtenregeling heeft;

h)    in de kort geding zaak een verkeerde zaaksomschrijving heeft gebruikt;

i)     een dagvaarding heeft laten betekenen terwijl de relatie met klager reeds was verbroken en al bekend was wie de opvolgend advocaat was;

j)     betaling verlangde voor het opstellen van een pro forma dagvaarding terwijl klager die dagvaarding niet heeft gezien en welke dagvaarding ook nimmer is betekend;

k)    zich “schuldig maakt aan retentie dossier” en pas na sommatie van de opvolgend advocaat het dossier wilde afgeven, welke houding van verweerder klager extreem heeft geschaad;

l)     dreigt met rechtsmaatregelen terwijl zijn kantoorvoorwaarden naar de Geschillencommissie Advocatuur verwijzen;

m)   niet verschijnt bij de Geschillencommissie “terwijl zijn kantoor dat de plek vindt om klachten af te handelen”.

 

4    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

4.1        Klager en zijn twee broers hebben een in Spanje gelegen huis geërfd. Op verzoek van de twee broers heeft de kantonrechter bij beschikking van 9 december 2013 een beheersregeling met betrekking tot het huis vastgesteld.

4.2        Bij verzoekschrift van 6 oktober 2014 hebben de broers de kantonrechter verzocht de beheersregeling aan te vullen. Een en ander heeft geleid tot een beschikking van

11 december 2014, waarbij de beheersregeling is aangevuld.

4.3        Vervolgens heeft klager zich gemeld bij verweerder voor het instellen van hoger beroep  tegen de onder 2.2 genoemde beschikking en het (op korte termijn) uitbrengen van een     verzetdagvaarding in kort geding. Op maandag 2 maart 2015 hebben klager en verweerder een kennismakingsgesprek gehad.

4.4        Op woensdag 4 maart 2015 heeft verweerder een concept-dagvaarding opgesteld en  naar de griffie van de rechtbank gestuurd voor datumbepaling.

4.5        Een tweede gesprek tussen klager en verweerder vond plaats op donderdag

5 maart 2015, waarbij verweerder klager een envelop met daarin een opdrachtbevestiging en voorschotnota heeft overhandigd.

4.6        Op donderdag 5 maart 2015, later op de dag, heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder met onder meer de volgende inhoud:

    “Ik denk dat het verstandiger is om onze  relatie te beëindigen omdat  ik het gevoel heb dat u met iets bezig bent waar u niet geheel achter staat. (...) Ik zal uw gewerkte uren minus kennismakingsgesprek betalen en hoop dat aangekondigd kort geding procedureel niet in gevaar komt bij keuze andere advocaat. Ik kom na betaling graag de spullen ophalen.”

4.7        Op vrijdag 6 maart 2015 heeft de secretaresse van verweerder een e-mail gestuurd aan klager, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij treft u aan mijn urenstaat vergezeld van een declaratie.

Ik verzoek u de declaratie d.d. 5 maart als niet verzonden te beschouwen.

De dagvaarding wordt heden aan de deurwaarder gezonden met het verzoek over te gaan tot betekening, het bewijs daarvan zal ik u per email doen toekomen.”

4.8        Op vrijdag 6 maart 2015, later op de dag, heeft de opvolgend advocaat van klager, mr. L, een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Tot mij wendde zich [klager], hierna te noemen “cliënt” met het vriendelijke verzoek het dossier in de zaak tegen (...) aan hem over te dragen. [Klager] ziet zich genoodzaakt om een andere advocaat, te weten ondergetekende, in te schakelen en wenst daarom a.s. maandag 9 maart het dossier persoonlijk op uw kantoor te komen ophalen.

Zonder tegenbericht van uw zijde vertrouw ik erop dat het dossier op datum voornoemd vanaf ca. 11.00 uur voor cliënt gereed ligt.”

4.9        Op vrijdag 6 maart 2015, later op de dag, heeft verweerder een e-mail gestuurd aan mr. L, met onder meer de volgende inhoud:

“Client gaf aan mijn declaratie te betalen en daarna het dossier op te halen. Er van uitgaande dat deze maandag voldaan is, sta ik het dossier graag aan client af.”

4.10  Op maandag 9 maart 2015 heeft klager een e-mail gestuurd aan verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Hierbij wil ik bezwaar maken tegen een deel van uw dienstverlening en de daaruit voortvloeiend gestuurde eindnota. Ik ben overigens wel heel blij dat u snel de verzetdagvaarding heeft uitgebracht en contact met de rechtbank heeft opgenomen. Er is nog wat onduidelijkheid wat de deurwaarder tot nog toe heeft gedaan.”

4.11  Op maandag 9 maart 2015 rond 11:00 uur is klager bij verweerder op kantoor geweest om stukken op te halen. Verweerder heeft toen een deel van het dossier onder zich gehouden.

4.12  Op maandag 9 maart 2015, later op de dag, heeft mr. L een e-mail gestuurd aan  verweerder, met onder meer de volgende inhoud:

“Naar aanleiding van ons telefoongesprek van zojuist bevestig ik hierbij dat cliënt vanmiddag nogmaals bij u langs komt om het dossier op te halen, met uitzondering van de mappen “Akte houdende producties deel 1 en deel 2” (van de wederpartij) dat hij eerder op de dag wel meekreeg.

Voorts zijn wij overeengekomen dat, nu ik nog geen dossier heb, u de dagvaarding zoals u die hebt voorbereid voor cliënt heden laat uitbrengen, en indien mogelijk het “mitsdien” nog uitbreidt met een “althans” of “primair, subsidiair”. Ik zal dan, na ontvangst van het dossier zo snel mogelijk de gronden trachten aan te vullen en indien nodig herstelexploot laten uitbrengen.”

4.13  Op 18 juni 2015 heeft klager bij de Geschillencommissie Advocatuur (hierna: de Geschillencommissie) een klacht ingediend over verweerder met betrekking tot de     kwaliteit van dienstverlening door verweerder in de door klager aan verweerder  verstrekte opdracht inzake een erfrechtprocedure en de hoogte van de (onbetaalde)  declaratie. Op 24 juli 2015 is de klacht van klager ter zitting van de Geschillencommissie behandeld. Verweerder is daarbij niet verschenen. Op 

24 juli 2015 heeft de Geschillencommissie een bindend advies afgegeven, met onder meer de volgende inhoud:

“De cliënt stelt zich op het standpunt dat er geen overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen en dat de advocaat ongevraagd werkzaamheden heeft verricht. De commissie volgt de cliënt niet in dit standpunt. Na een eerste gesprek hebben partijen een nieuwe afspraak voor een gesprek gemaakt, welk gesprek ook daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Tijdens die gesprekken heeft de cliënt uitgelegd waarbij hij wenst te worden bijgestaan. Bij brief van 5 maart 2015 heeft de advocaat de opdracht schriftelijk bevestigd, aangegeven hoe hij zijn werkzaamheden bij de cliënt zal declareren en een voorschotnota in rekening gebracht. Ook uit de door de advocaat in het geding gebrachte e-mail van 5 maart 2015 van de cliënt aan de advocaat kan worden opgemaakt dat een overeenkomst van opdracht tot stand was gekomen, nu de cliënt in die e-mail de overeenkomst beëindigt.

    De commissie beslist naar redelijkheid en billijkheid met inachtneming van de tussen partijen gesloten overeenkomst, waarbij zij als maatstaf voor het handelen van de advocaat hanteert dat deze heeft gehandeld zoals verwacht mag worden van een redelijk bekwaam en redelijk handelende advocaat.

    De commissie is van oordeel dat op grond van hetgeen partijen over en weer hebben gesteld en in deze hebben ingebracht, niet is gebleken dan wel aannemelijk is gemaakt dat de advocaat in deze een verwijt kan worden gemaakt. De advocaat heeft zijn gewerkte uren minus de uren van het (gratis) kennismakingsgesprek bij de cliënt in rekening gebracht. Dit is naar het oordeel van de commissie alleszins redelijk.

    De cliënt is weliswaar niet tevreden over de wijze waarop de advocaat hem heeft bijgestaan, echter naar het oordeel van de commissie vinden deze verwijten van de cliënt geen steun in hetgeen partijen over en weer hebben gesteld noch in de correspondentie of in de ingebrachte stukken. De door de advocaat gemotiveerd weersproken stellingen van de cliënt zijn dan ook onvoldoende onderbouwd. Ook overigens is niet of onvoldoende gebleken dat de advocaat de grenzen van betamelijke heeft overschreden.

    Gelet op het vorenstaande kan naar het oordeel van de commissie niet de conclusie worden getrokken dat de advocaat niet heeft gehandeld zoals van een redelijk bekwaam en redelijk handelend advocaat in deze mag worden verwacht. De klachten van de cliënt zijn dan ook ongegrond.

Van enig handelen van de advocaat waardoor de cliënt schade heeft geleden, is niet of onvoldoende gebleken. De daarop gebaseerde schadevergoeding, al dan niet in de vorm van matiging van de declaraties van de advocaat, wordt dan ook afgewezen.”

4.14    Op 27 augustus 2015 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

 

5     BEOORDELING

5.1    Klager is in hoger beroep gekomen tegen de beslissing van de raad en heeft grieven geformuleerd ten aanzien van de beoordeling van de raad van alle klachtonderdelen. Het onderzoek in hoger beroep geeft geen aanleiding voor het hof om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de beoordeling van de raad. Het hof verwijst daar kortheidshalve naar en neemt deze beoordeling over. Hetgeen klager in hoger beroep naar voren heeft gebracht bevat geen nieuwe gezichtspunten en vormt een herhaling van wat hij in beroep reeds naar voren heeft gebracht. De grieven tegen de beoordeling door de raad worden door het hof verworpen. Het hof zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.

 

BESLISSING

Het Hof van Discipline:

- bekrachtigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam van 25 maart 2019 in de zaak 18-967/A/A.

 

Deze beslissing is gegeven door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. P.T. Gründemann, J.A. Schaap, J.M. Rowell-van der Linde en J.M. Atema, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op  18 november 2019. 

griffier    voorzitter    

De beslissing is verzonden op 18 november 2019.