Rechtspraak
Uitspraakdatum
18-10-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:198
Zaaknummer
190227
Inhoudsindicatie
Beklag art. 13 Advocatenwet (aanwijzing advocaat). Klaagster heeft de deken verzocht om aanwijzing van een advocaat om een rechtsmiddel in te stellen tegen een beschikking van de rechtbank in een procedure tegen haar ex-echtgenoot, over het door haar verzochte gezamenlijk gezag over haar dochter. Het hof overweegt dat de deken dit verzoek terecht heeft afgewezen, omdat de beschikking van de rechtbank inmiddels onherroepelijk was geworden. Ten overvloede merkt het hof op dat de stukken zoals ter kennis zijn gebracht aan het hof niet leiden tot andere gevolgtrekkingen ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van het verzoek dan die in de bestreden beslissing van de deken zijn weergegeven. Beklagschrift is ongegrond.
Inhoudsindicatie
Uitspraak
BESLISSING
van 18 oktober 2019
in de zaak 190227
naar aanleiding van het beklag van:
klaagster
tegen:
de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost Brabant
de deken
1 HET VERZOEK ALS BEDOELD IN ARTIKEL 13 LID 1 ADVOCATENWET
Klaagster heeft bij de deken een verzoek ingediend tot aanwijzing van een advocaat als bedoeld in artikel 13 lid 1 Advocatenwet. De deken heeft dit verzoek afgewezen bij brief van 6 augustus 2019. Bij brief van 15 augustus 2019 heeft klaagster beklag gedaan tegen de beslissing van de deken.
2 DE PROCEDURE BIJ HET HOF
2.1 Het beklag (met bijlagen) van 15 augustus 2019 is op 20 augustus 2019 binnengekomen op de griffie van het hof.
2.2 Het hof heeft verder kennisgenomen van:
- de brief van 3 september 2019 van de deken met bijlagen.
3 FEITEN
Het volgende is komen vast te staan:
3.1 Klaagster is bij de rechtbank Oost Brabant verwikkeld geweest in een procedure tegen haar ex-echtgenoot over het door haar verzochte gezamenlijk gezag over haar dochter.
3.2 Bij beschikking van 30 april 2019 heeft de rechtbank het verzoek van klaagster afgewezen.
3.3 Bij brief van 20 juni 2019 heeft klaagster om aanwijzing van een advocaat gevraagd:
“ten bate van een hoger beroep in een familiezaak op grond van het feit de verschillende door ondergetekende benaderde serie van zes advocaten om moverende redenen niet in staat zijn om de gevraagde en vereiste rechtsbijstand van een toevoeging vorm te geven.”
3.4 Op verzoek van de deken heeft klaagster bij ongedateerde brief, die op 15 juli 2019 bij het bureau van de orde is binnengekomen, een nadere toelichting gegeven waarbij onder meer de beschikking van 30 april 2019 is gevoegd.
3.5 Bij brief van 6 augustus 2019 heeft de deken het verzoek tot aanwijzing afgewezen, waarbij onder meer is geconstateerd dat de beroepstermijn inmiddels is verstreken zodat de beslissing van 30 april 2019 onherroepelijk is.
4 BEOORDELING
4.1 Het hof overweegt het volgende:
4.2 Nu de beslissing van 30 april 2019 onherroepelijk is, moet het beklag van klaagster al om deze reden worden afgewezen. Klaagsters doel, een rechtsmiddel instellen tegen de beschikking van de rechtbank, kan immers niet meer worden bereikt zodat aanwijzing van een advocaat voor dat doel zinloos is geworden.
4.3 Daarbij wordt ten overvloede opgemerkt dat de stukken zoals ter kennis zijn gebracht aan het hof niet leiden tot andere gevolgtrekkingen ten aanzien van de inhoudelijke beoordeling van het verzoek dan die in de bestreden beslissing van de deken zijn weergegeven.
4.4 De deken is op juiste gronden tot zijn besluit gekomen. Het beklag zal ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart het beklag van klaagster van 15 augustus 2019 tegen de beslissing van de Deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Oost Brabant van 6 augustus 2019 ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. T. Zuidema, voorzitter, mrs. M.P.C.J. van Bavel en L.H. Rammeloo, leden, in tegenwoordigheid van mr. V.H. Wagner, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 18 oktober 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 18 oktober 2019.