Rechtspraak
Uitspraakdatum
11-11-2019
ECLI
ECLI:NL:TAHVD:2019:196
Zaaknummer
190076 en 190077
Inhoudsindicatie
Klacht over advocaten van de wederpartij. Gebruik van de term “fraude” op zichzelf niet tuchtrechtelijk verwijtbaar. Dat zou anders kunnen zijn indien verweerders de gestelde fraude zouden hebben gepresenteerd als vaststaand feit terwijl er volstrekt onvoldoende grond voor een dergelijke beschuldiging zou zijn. Gelet op de inhoud van de door de werknemers afgelegde getuigenverklaringen, waarin onder meer de term besodemieteren wordt gebruikt, is daarvan evenwel geen sprake. Klacht in alle onderdelen ongegrond. Verkorte bekrachtiging beslissing raad.
Uitspraak
BESLISSING
van 11 november 2019
in de zaak 190076 en 190077
naar aanleiding van het hoger beroep van:
klager sub 1
klager sub 4
tegen:
verweerder sub 1
verweerster sub 2
1 HET GEDING IN EERSTE AANLEG
Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam (verder: de raad) van 19 februari 2019, onder de nummers 18-316/A/A en 18-317/A/A, aan partijen toegezonden op 19 februari 2019. In deze beslissing is klager sub 4 niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen a) tot en met f), is klager sub 2 niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen b) tot en met f) en is klager sub 3 niet-ontvankelijk verklaard in de klachtonderdelen a) tot en met d) en f). Voor het overige is de klacht in alle onderdelen ongegrond verklaard.
De beslissing van de raad is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRAMS:2019:46.
2 HET GEDING IN HOGER BEROEP
2.1 Het beroepschrift met bijlagen van klager sub 1 en klager sub 4 is op 19 maart 2019 door de griffie van het hof ontvangen.
2.2 Het hof heeft voorts kennis genomen van:
- de stukken van de raad;
- het verweerschrift van verweerders d.d. 13 mei 2019.
2.3 Het hof heeft de zaak mondeling behandeld tijdens de openbare zitting van 20 september 2019, waar klager sub 1 en 4 en verweerders met hun gemachtigde
zijn verschenen. Klager sub 4 en de gemachtigde van verweerders hebben gepleit aan de hand van een pleitnota, die aan het hof is overgelegd.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerders tuchtrechtelijk verwijtbaar hebben gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij:
a) Desso hebben geadviseerd om aan een zieke werknemer tijdens de ziekteperiode een vaststellingsovereenkomst aan te bieden;
b) klager sub 1 in strijd met de waarheid herhaaldelijk (zijn blijven) betichten van “fraude met tandwielen” zonder daarvan ook maar enig bewijs over te leggen, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, waardoor verweerders hebben gehandeld in strijd met kenbare gerechtvaardigde belangen van een derde (te weten klager sub 1);
c) klager sub 1 hebben beticht van (het meewerken aan) “rijbewijsfraude”;
d) hebben nagelaten gerechtvaardigde vragen (tijdig) en/of afdoende te beantwoorden;
e) een onderzoek hebben opgetuigd, in welk onderzoek collega-werknemers van klager sub 1 op voor hem anonieme wijze zijn gehoord en “voorgekookte” verklaringen hebben opgesteld waarvan de inhoud grievend is voor klager sub 1 (en zijn echtgenote). Aan de verklaringen komt in arbeidsrechtelijk opzicht onvoldoende zelfstandige betekenis toe, hetgeen er niet aan af doet dat verweerster sub 2 de verklaringen ter zitting heeft gepresenteerd. Daarbij is klager sub 3 onder oneigenlijke druk gezet om de door hem afgelegde verklaring bij te stellen. Ook hebben verweerders ten onrechte gesteld dat de heer B van Desso niet aanwezig zou zijn geweest tijdens het afleggen van de verklaringen door de werknemers bij verweerder sub 1, terwijl de heer B daarbij wel aanwezig was;
f) artikel 16 Wet bescherming persoonsgegevens hebben overtreden.
4 FEITEN
4.1 In de beslissing van de raad zijn onder randnummer 2 de feiten vastgesteld. Er is in hoger beroep geen aanleiding deze feitenvaststelling te wijzigen. De door de raad vastgestelde feiten vormen dus ook in hoger beroep het uitgangspunt bij de beoordeling van de klacht.
5 BEOORDELING
5.1 Klagers hebben in hoger beroep de klacht aangevuld in die zin dat verweerster sub 2 de tuchtrechter onjuist heeft geïnformeerd. In hoger beroep is echter geen ruimte voor de aanvulling of uitbreiding van de klacht. De beoordeling van het hof blijft beperkt tot de klacht zoals die is ingediend op de in artikel 46c Advocatenwet neergelegde wijze. Het hof zal klagers niet-ontvankelijk verklaren ten aanzien van de uitbreiding van de klacht.
5.2 Wat betreft de overige grieven van klagers in hoger beroep, ziet het hof op basis van het onderzoek in hoger beroep geen aanleiding om tot een andere beoordeling van de klacht te komen dan de raad. In hetgeen is aangevoerd ziet het hof niet meer dan een herhaling van de door klagers eerder ingenomen standpunten, die door de raad uitputtend zijn besproken. Het hof sluit zich aan bij de beoordeling van de raad en neemt die over. Het hof verwerpt de grieven van klagers en zal de beoordeling van de raad bekrachtigen.
BESLISSING
Het Hof van Discipline:
- verklaart klagers niet-ontvankelijk in de uitbreiding van de klacht in hoger beroep;
- bekrachtigt de beslissing van 19 februari 2019, van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam, gewezen onder nummer 18-316/A/A en 18-317/A/A.
Aldus gewezen door mr. J.D. Streefkerk, voorzitter, mrs. E.L. Pasma en R. Verkijk, leden, in tegenwoordigheid van mr. L.E. Verwey, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 november 2019.
griffier voorzitter
De beslissing is verzonden op 11 november 2019.