Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

01-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TAHVD:2019:192

Zaaknummer

190095 en 190096

Inhoudsindicatie

Appel tegen ongegrond/niet-ontvankelijk verklaard deel van klacht tegen advocaat     wederpartij. Klaagster wel ontvankelijk in klacht over derdenbeslag, maar klacht ongegrond. Verder bekrachtiging beslissing raad. Geen proceskostenveroordeling.

Uitspraak

BESLISSING                                                         

van 1 november 2019

in de zaken 190095 en 190096

naar aanleiding van het hoger beroep van:

klaagster

tegen:

verweerster

 

1    HET GEDING IN EERSTE AANLEG

1.1    Het hof verwijst naar de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag (verder: de raad) van 1 april 2019, onder nummer 18-465/DH/RO en 18-846/DH/RO, aan partijen toegezonden op 1 april 2019, waarbij van de klachten van klaagster tegen verweerster:

in de zaak 18-465: klachtonderdeel a gegrond is verklaard, klachtonderdeel b ongegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van waarschuwing is opgelegd, met veroordeling van verweerster in de proceskosten;

in de zaak 18-846: klachtonderdeel e gegrond is verklaard, klaagster niet-ontvankelijk is verklaard in klachtonderdeel c, klachtonderdeel d ongegrond is verklaard en aan verweerster de maatregel van waarschuwing is opgelegd, met veroordeling van verweerster in de proceskosten.

1.2    De beslissing is gepubliceerd op tuchtrecht.nl als ECLI:NL:TADRSGR:2019:42

 

2    HET GEDING IN HOGER BEROEP

2.1    Het appelschrift van klagers is op 24 april 2019 ter griffie van het hof ontvangen.

Het hof heeft voorts kennis genomen van:

    -    de stukken van de eerste aanleg;

    -    het verweerschrift van 5 juni 2019, door het hof ontvangen op 6 juni 2019;

    -    e-mail van klaagster van 4 juli 2019;

    -    brief van klaagster van 4 juli 2019, door het hof ontvangen op 5 juli 2019;

    -    brief van verweerster van 23 augustus 2019, door het hof ontvangen op 26 augustus 2019.

2.2    Het hof heeft de zaak mondeling behandeld ter openbare zitting van 6 september 2019, waar klaagster en verweerster zijn verschenen, verweerster met haar gemachtigde mr. G.M. van den Bergh.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven en voor zover in hoger beroep nog van belang, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet. Klaagster verwijt verweerster dat:

    in de zaak 190095:

    b)    verweerster zich onnodig grievend over klaagster heeft uitgelaten, onder meer doordat zij tijdens de zitting van 5 januari 2017 klaagster voor “leugenaar” heeft uitgemaakt;

    in de zaak 190096:

    c)    verweerster bij het leggen van het derdenbeslag op de rekening van de man informatie heeft gebruikt die zij heeft verkregen in een andere (eerdere) gerechtelijke procedure tussen klaagster en de man. In het bijzonder was het verweerster bekend dat de man op de bewuste dag in het kader van een betalingsregeling een bedrag behoorde te voldoen;

    d)    verweerster op het beslagexploot, dat ook naar de man is gezonden, het geheime adres waar klaagster verblijft heeft vermeld.

 

4    FEITEN

    Voor zover in hoger beroep nog van belang is het volgende komen vast te staan:

4.1    Klaagster is met haar ex-partner (hierna: de man) verwikkeld (geweest) in diverse gerechtelijke procedures. Verweerster treedt op als advocaat van de man.

4.2    In de zaak 190095:

    Op 14 november 2017 heeft de advocaat van klaagster verweerster het volgende geschreven:

    “[…] Op 5 januari 2017 heeft de mondelinge behandeling in kort geding plaatsgevonden tussen partijen, waarbij u als advocaat [de man] hebt bijgestaan. Bij voorlezing van uw pleitnota heeft ondergetekende, na de eerste dan wel de tweede alinea ingegrepen en u medegedeeld dat u zich onnodig grievend hebt uitgelaten over cliënte, waar u stelde dat zij zich baseerde op: “één grote leugen”.

    […]

    Aan de waarschuwing, zoals ik u deze heb gegeven op 5 januari jl. laat u zich niets gelegen liggen, daar u in voormelde conclusie, wederom, in strijd met hoe het een advocaat betaamt, zich wederom, herhaaldelijk zelfs, onnodig grievend uitlaat omtrent mijn cliënte. […]”

4.3    In de zaak 190096:

         Verweerster heeft op 31 mei 2018 ten behoeve van andere cliënten executoriaal derdenbeslag laten leggen onder de rekening van de man en ten laste van klaagster. Op het voorblad van het beslagexploot stond het geheime adres van klaagster vermeld.

4.4    Op 7 juni 2018 heeft de advocaat van klaagster verweerster het volgende geschreven:

    “[…] Het is bekend dat de onderliggende vordering, een vordering is van een 26-tal verzoekers uit de faillissementsprocedure. Echter, zij zullen er niet mee bekend zijn dat in de procedure tussen mijn cliënte en [de man], een betalingsregeling is aangeboden door [de man], onder andere inhoudende betaling van een maandbedrag ad € 200,-, naast betaling van het vakantiegeld. Volgens deurwaarder [naam] bent u opdrachtgever tot het leggen van beslag. U bent als advocaat bij de zitting aanwezig geweest, waarbij deze betalingsregeling is afgesproken. U hebt derhalve op basis van kennis uit het dossier [klaagster-de man], een 26-tal andere klanten informatie verstrekt, welke u gedurende deze procedure, en daarmee vertrouwelijk, ter beschikking is gekomen. […]”

 

5    BEOORDELING

5.1    Voor zover in hoger beroep door klaagster nieuwe klachten en/of nieuwe voorbeelden van beweerdelijk tuchtrechtelijk verwijtbaar gedrag van verweerster geformuleerd zijn, kunnen deze door het hof niet worden behandeld. Het hof heeft, anders dan de raad op grond van art. 46d lid 9 Advocatenwet, niet de bevoegdheid de klacht ambtshalve aan te vullen.

5.2    Met betrekking tot klachtonderdeel b) heeft het onderzoek in hoger beroep niet geleid tot andere overwegingen en conclusies dan door de raad in zijn beslissing weergegeven. Het enige wat is komen vast te staan is dat verweerster heeft gesteld dat de stelling van klaagster is “gebaseerd op leugens”. Het hof is met de raad van oordeel dat dit binnen de vrijheid valt die verweerster in deze zaak toekomt om de belangen van haar cliënt te behartigen en het standpunt van haar cliënt naar voren te brengen.

5.3    Anders dan de raad is het hof van oordeel dat klaagster bij klachtonderdeel c) voldoende belang heeft om ontvankelijk te zijn. Het executoriaal beslag is immers ten laste van klaagster gelegd en raakt haar daarom direct. Bij het beantwoorden van de vraag of verweerster met het leggen van dit beslag tuchtrechtelijk verwijtbaar jegens klaagster heeft gehandeld, dient te worden getoetst aan de maatstaf die geldt voor de advocaat van de wederpartij, zoals door de raad geformuleerd in 5.1. Verweerster heeft aangevoerd dat niet zijzelf, maar de cliënten ten behoeve van wie het beslag gelegd is, het initiatief hebben genomen tot het leggen van het beslag en dat die cliënten op de hoogte waren van het feit dat klaagster een vordering had op de man. Verweerster heeft dit ter zitting van het hof nader toegelicht. Het hof is van oordeel dat verweerster jegens klaagster als de wederpartij van haar cliënten niet buiten de haar toekomende vrijheid is getreden door aan het verzoek van haar cliënten tot het leggen van beslag ten laste van klaagster tegemoet te komen. Daar doet niet aan af dat verweerster op de hoogte was van de tussen klaagster en de man overeengekomen aflossingsregeling. Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.

5.4    De grief die klaagster heeft gericht tegen het oordeel van de raad op klachtonderdeel d) faalt. Anders dan klaagster meent is het verweerster niet tuchtrechtelijk aan te rekenen dat de deurwaarder het geheime adres van klaagster per abuis heeft opgenomen. De deurwaarder is verantwoordelijk voor de opmaak van het exploot en normaliter ziet de opdracht gevende advocaat de door de deurwaarder uitgebrachte exploten pas achteraf. Verweerster heeft ter zitting ook onweersproken bevestigd dat zij de stukken van de deurwaarder niet voorafgaand aan de betekening voorgelegd heeft gekregen.

5.5    Het voorgaande brengt met zich mee dat de beslissing van de raad op de klachtonderdelen b) en d) dient te worden bekrachtigd. De beslissing dient voor wat betreft klachtonderdeel c) te worden vernietigd en dit klachtonderdeel dient alsnog ongegrond te worden verklaard.

5.6    Het hof ziet aanleiding een proceskostenveroordeling achterwege te laten en overweegt daartoe het volgende.

    Verweerster heeft berust in de beslissing van de raad waarbij de klacht van klaagster gedeeltelijk gegrond is verklaard en aan haar een maatregel is opgelegd.

Klaagster heeft daarentegen wel beroep aangetekend tegen de beslissing van de raad voor zover het onderdelen betreft die ongegrond dan wel niet-ontvankelijk zijn verklaard. Dit hoger beroep heeft er niet toe geleid dat jegens verweerster een ongegrond of niet-ontvankelijk deel van de klacht alsnog gegrond wordt verklaard of dat de in eerste aanleg opgelegde maatregel wordt verzwaard.

    Waar het gaat om de kosten van de procedure in hoger beroep is verweerster niet degene die aanleiding heeft gegeven voor het instellen van hoger beroep, zodat er geen reden is verweerster in de proceskosten van het hoger beroep te veroordelen.

 

BESLISSING

    Het Hof van Discipline:

-    vernietigt de beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Den Haag van 1 april 2019 met de nummers 18-465/DH/RO en 18-846/DH/RO voor zover klaagster in klachtonderdeel c) niet-ontvankelijk is verklaard;

    en in zoverre opnieuw recht doende:

-    verklaart klachtonderdeel c) alsnog ongegrond;

-    bekrachtigt de beslissing van de raad voor het overige. 

 

Aldus gewezen door mr. T.H. Tanja-van den Broek, voorzitter, mrs. T. Zuidema en R.N.E. Visser, leden, in tegenwoordigheid van mr. N.A.M. Sinjorgo, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 1 november 2019.

griffier    voorzitter                           

De beslissing is verzonden op 1 november 2019.