Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

20-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:176

Zaaknummer

19-122

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over de eigen advocaat kennelijk ongegrond. Nergens blijkt uit dat verweerster namens klager een verzoekschrift wijziging hoofdverblijfplaats bij de rechtbank zou indienen.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline

in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 20 mei 2019

in de zaak 19-122

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden-Nederland van 4 maart 2019 met kenmerk Z 714543 / MV /sd, door de raad ontvangen op 4 maart 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    Klager heeft zich in maart 2016 tot verweerster gewend met het verzoek hem bij te staan in verband met een geschil met zijn ex-partner (hierna: de vrouw) over hun minderjarige kinderen. Verweerster heeft klager een opdrachtbevestiging gestuurd, waarin het volgende staat:

“U gaf mij aan dat u en uw ex-partner uit elkaar gaan. Uit uw relatie zijn geboren de drie minderjarige kinderen (…) U wenst afspraken te maken over de verdeling van de zorg- en opvoedtaken over de kinderen. Ook maakt u zich zorgen over het welzijn van de kinderen. Op donderdag 10 maart jl. heeft u mij officieel verzocht u van advies en bijstand te voorzien in dit geschil. Wij spraken af dat ik contact zou opnemen met de advocaten die [de vrouw] heeft ingeschakeld (…) teneinde in goed onderling overleg de afwikkeling van uw samenleving te regelen. Inmiddels hebben wij een zogenaamd viergesprek ingepland op 15 maart aanstaande waarbij ik u zal bijstaan.”

1.2    Verweerster heeft namens klager een toevoeging aangevraagd. Aan klager is een eigen bijdrage van € 287,- opgelegd.

1.3    Op 15 maart 2016 heeft een viergesprek plaatsgevonden.

1.4    Na het viergesprek hebben klager en de vrouw zelf met behulp van hulpverlening een ouderschapsplan opgesteld. Bij e-mail van 22 juni 2016 heeft klager dat ouderschapsplan aan verweerster toegestuurd. In het ouderschapsplan is de hoofdverblijfplaats van de kinderen bij de vrouw bepaald en is een omgangsregeling tussen klager en de kinderen vastgesteld.

1.5    In november 2016 heeft klager zich – door tussenkomst van zijn zus – gewend tot verweerster in verband met een alimentatiekwestie. Verweerster heeft de zus van klager verzocht om haar recente inkomensgegevens toe te sturen. Vanwege haar vertrek bij het kantoor waar zij werkte heeft verweerster na ontvangst van de stukken van de zus van klager de zaak doorgestuurd naar haar toenmalige kantoorgenote mr. M met het verzoek de zaak vanaf dat punt over te nemen. Verweerster heeft dat aan klager en zijn zus meegedeeld.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven in, dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij namens klager geen verzoekschrift wijziging hoofdverblijfplaats bij de rechtbank heeft ingediend, terwijl klager wel een bedrag van € 287,- heeft betaald.

3    VERWEER

Verweerster voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter overweegt dat het aan de klager is om de feiten waarop hij zijn klacht baseert voldoende aannemelijk te maken en ten minste aanknopingspunten aan te dragen voor de juistheid van zijn stellingen. Dat heeft klager hier niet gedaan. Nergens blijkt uit dat verweerster een verzoekschrift wijziging hoofdverblijfplaats namens klager bij de rechtbank zou indienen. Dat ligt ook niet voor de hand nu in het ouderschapsplan afspraken zijn gemaakt over de hoofdverblijfplaats van de kinderen. Dat dit ouderschapsplan tijdelijk was, zoals klager stelt, is niet gebleken. Het bedrag van € 287,- dat klager aan verweerster heeft moeten betalen betreft de eigen bijdrage voor de toevoeging die verweerster namens klager heeft aangevraagd in verband met haar (advies)werkzaamheden.

4.2    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, dan ook kennelijk ongegrond verklaren.

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

- de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. F.P. Dresselhuys-Doeleman, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 20 mei 2019.

griffier    voorzitter