Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

02-09-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:170

Zaaknummer

18-881

Inhoudsindicatie

Deels gegronde klacht over de eigen advocaat. Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij geen opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd en haar niet heeft geïnformeerd over de kosten van zijn rechtsbijstand. In de gegeven omstandigheden – klaagster is op het allerlaatste moment bij verweerder gekomen met het verzoek haar bij te staan en verweerder heeft in allerijl werkzaamheden voor klaagster verricht – ziet de raad aanleiding geen maatregel op te leggen. Klager is niet-ontvankelijk in zijn klacht vanwege het ontbreken van een voldoende rechtstreeks belang.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 2 september 2019

in de zaak 18-881

naar aanleiding van de klacht van:

1. klager

2. klaagster

tezamen ook klagers

tegen

verweerder

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij ongedateerde brief, ontvangen op 28 juni 2018, heeft de gemachtigde van klagers namens klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.

1.2    Bij brief aan de raad van 7 november 2018 met kenmerk 2018 KNN085/ 670277, door de raad ontvangen op 7 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 28 juni 2019 in aanwezigheid van klagers, bijgestaan door hun gemachtigde, en verweerder. Van de behandeling is proces verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van:

- het van de deken ontvangen dossier;

- de e-mail met bijlagen van verweerder van 11 juni 2019.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klagers hebben een geschil met hun buurman over de beukenhaag (hierna: de heg) die tussen hun percelen staat.

2.3    Klaagster is, toen zij bezig was de heg te snoeien, door de buurman met een stok geslagen waardoor zij een middenhandsbeentje heeft gebroken. Klaagster heeft hiervan aangifte gedaan. De buurman heeft op zijn beurt aangifte jegens klaagster gedaan van vernieling van de haag.

2.4    Nadat bemiddeling op initiatief van het Openbaar Ministerie (hierna: OM) niet was gelukt, zijn klaagster en de buurman door het OM vervolgd ter zake van vernieling respectievelijk mishandeling. Zij zijn opgeroepen voor afzonderlijke zittingen bij de politierechter op 30 april 2018.

2.5    Klaagster, die op 23 januari 2018 was gedagvaard, heeft zich via het Juridisch Loket tot verweerder gewend voor rechtsbijstand. Op 29 januari 2018 heeft een intakegesprek plaatsgevonden.

2.6    Verweerder heeft op 30 januari 2018, binnen de wettelijke termijn van acht dagen na betekening van de dagvaarding, een bezwaarschrift tegen de vervolging c.q. de dagvaarding ex artikel 262 Wetboek van Strafvordering ingediend. Het bezwaar is op 30 april 2018 voorafgaand aan de behandeling van de strafzaak tegen klaagster behandeld en afgewezen. De strafzaak tegen de buurman had voor de strafzaak tegen klaagster plaatsgevonden. Klaagster heeft zich in die zaak laten bijstaan door iemand van Slachtofferhulp.

2.7    Verweerder heeft in de strafzaak tegen klaagster op de zitting van 30 april 2018 namens klaagster het woord gevoerd. Verweerder heeft namens klaagster als primair verweer aangevoerd dat sprake is van een mandelige heg en dat klaagster daarom gerechtigd was de heg te snoeien.

2.8    Klaagster is door de politierechter veroordeeld wegens vernieling van de heg zonder strafoplegging en met afwijzing van de vordering van de benadeelde partij, de buurman.

2.9    De buurman is door de politierechter veroordeeld wegens mishandeling, eveneens zonder strafoplegging maar wel met toekenning van een schadevergoeding aan klaagster.

2.10    Verweerder heeft klaagster bij brief van 1 mei 2018 geadviseerd niet in hoger beroep te gaan tegen het vonnis van de politierechter. Verweerder heeft klaagster in diezelfde brief aangeboden een brief aan de buurman op te stellen met daarin het verzoek de heg laag te houden, omdat klaagster (mandelig) mede-eigenaar van de heg is, hetgeen hij ook heeft gedaan.

2.11    De door verweerder namens klaagster aangevraagde toevoeging is op financiële gronden afgewezen door de Raad voor Rechtsbijstand. Verweerder heeft klaagster op 1 mei 2018 een declaratie gestuurd ten bedrage van € 1.352,96 en op 29 juni 2018 een declaratie voor een bedrag van € 245,99.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat hij:

a)    op meerdere punten tekort is geschoten en geen behoorlijke rechtshulp heeft verleend;

b)    klagers geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd, hen niet heeft geïnformeerd over de kosten van zijn rechtsbijstand en niet met klagers heeft besproken hoe het bezwaarschrift zou worden behandeld en wat de gevolgen zouden zijn bij afwijzing van het bezwaarschrift;

c)    klagers onjuist en onfatsoenlijk heeft bejegend;

d)    op de dag van de zitting te laat is gekomen;

e)    heeft geweigerd de mutatie betreffende de bedreiging van klager door de buurman op te vragen en aan het strafdossier van klaagster toe te voegen, alsmede de mutatie van de aangifte van bedreiging van klager door de buurman en het politieverhoor van klager zelf;

f)    het civielrechtelijke geschil van klagers met de buurman niet heeft opgelost;

g)    voor zijn werkzaamheden onverwacht hoge nota’s aan klagers heeft gestuurd.

4    VERWEER

4.1    Verweerder voert verweer dat hierna, voor zover van belang, zal worden weergegeven.

5    BEOORDELING

Ontvankelijkheid

5.1    De raad ziet zich allereerst voor de vraag gesteld of allebei de klagers kunnen worden ontvangen in hun klacht.

5.2    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen. Voor zover in het algemeen belang een tuchtrechtelijke procedure is vereist, wordt het klachtrecht uitgeoefend door de deken.

5.3    Niet is in geschil dat (alleen) klaagster de cliënte van verweerder is geweest. Klager heeft zijn echtgenote, klaagster, weliswaar (als echtgenoot) terzijde gestaan, maar tussen klager en verweerder is geen advocaat-cliëntrelatie tot stand gekomen. Klager heeft dan ook geen rechtstreeks belang bij de klacht als bedoeld in de Advocatenwet en is om die reden niet-ontvankelijk in zijn klacht. Klaagster is wel ontvankelijk in haar klacht. Haar klacht zal hierna worden beoordeeld.

Inhoudelijk

5.4    De raad stelt voorop dat bij de beoordeling van de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt rekening moet worden gehouden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waar de advocaat bij de behandeling van de zaak voor kan komen te staan. Deze vrijheid is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt.

Ad klachtonderdelen a), d) en e)

5.5    Deze klachtonderdelen lenen zich voor gezamenlijke behandeling en zien op de kwaliteit van de door verweerder aan klaagster verleende dienstverlening. Klaagster verwijt verweerder dat hij te laat is gekomen op de zitting en dat hij geen adequate bijstand heeft verleend. Volgens klaagster heeft verweerder niet alle bewijsstukken aan de rechter getoond, waaronder de kadastrale gegevens en foto’s van de oude en nieuwe toestand van de haag. Ook heeft hij de correspondentie met de door het OM ingeschakelde mediator niet aan het dossier toegevoegd. Verder heeft hij geweigerd de mutatie betreffende de bedreiging van klager door de buurman op te vragen en aan het strafdossier van klaagster toe te voegen, alsmede de mutatie van de aangifte van de bedreiging van klager door de buurman en het politieverhoor van klager zelf. Door dit alles na te laten is klaagster niet vrijgesproken en heeft zij in plaats daarvan een strafblad gekregen.

5.6    Verweerder voert aan dat hij ter voorbereiding behalve het dossier ook een bezoek heeft gebracht aan klaagster. Uitvoerig is de hele zaak besproken. Er zijn foto’s gemaakt zowel van de voorzijde van de haag als van opzij. Een en ander om aan te kunnen geven dat er sprake was van een bepaalde hoogte en een bepaalde plaats. De foto’s zijn uitvergroot en ter zitting aan de rechter overhandigd en toegelicht. Het door verweerder namens klaagster ingediende bezwaarschrift is vijf minuten voor de strafzaak behandeld. Voor de dag van de zitting heeft verweerder een oproep ontvangen voor 11:25 uur. Om 11:08 uur is verweerder de rechtszaal ingelopen toen hij hoorde dat de zitting tegen de buurman werd behandeld. Hiervoor had verweerder geen uitnodiging ontvangen, ook niet van klaagster. De zitting heeft verweerder grotendeels bijgewoond, hetgeen niet had gehoeven. In de strafzaak tegen klaagster heeft verweerder primair als verweer gevoerd dat sprake is van een mandelige heg en dat klaagster gerechtigd was de heg te snoeien. De exacte plaats van de mandelige heg doet er niet toe, nu de buurman de haag heeft geplaatst. Klaagster heeft wat kadastrale kaarten en een foto van een oude conifeer op kantoor afgegeven. Verweerder heeft die gekopieerd maar uiteindelijk niet ingebracht omdat hij hieruit geen voor de zitting relevante informatie kon halen. Klaagster wilde nog een kopie van een brief die aan de mediator van het OM was gestuurd in het geding brengen, maar deze brief was al aan het OM toegestuurd en gaf alleen maar het standpunt van klaagster weer hetgeen niets bijdraagt omdat dit ook al in het proces-verbaal staat. Over de aangifte van bedreiging van klager heeft klaagster verweerder verteld, maar daarover is niets afgesproken en bovendien is die aangifte volstrekt irrelevant, aldus verweerder.

5.7    De raad overweegt als volgt. Verweerder heeft onbetwist gesteld dat hij in de strafzaak tegen klaagster een oproep had ontvangen voor een zitting op 30 april 2018 om 11:25 uur. Verweerder heeft voorts onbetwist gesteld dat hij op 30 april 2018 om 11:08 uur de rechtszaal binnen is gelopen toen hij bij aankomst op de rechtbank hoorde dat de strafzitting tegen de buurman werd behandeld. Daargelaten de vraag of verweerder van deze zitting op de hoogte was – volgens klaagster heeft zij verweerder hierover geïnformeerd, hetgeen verweerder betwist – geldt dat, anders dan klaagster kennelijk veronderstelt, er voor verweerder geen verplichting bestond om aanwezig te zijn bij de strafzaak tegen de buurman. Klaagster werd in die zaak immers niet bijgestaan door verweerder, maar door iemand van Slachtofferhulp. Dat verweerder niet op tijd was voor die zitting valt hem dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten. Klachtonderdeel d) is dan ook ongegrond.

5.8    Ten aanzien van klachtonderdelen a) en e) overweegt de raad dat verweerder namens klaagster heeft betoogd dat sprake was van een mandelige heg, namelijk de heg die over de erfscheiding heen is gegroeid nadat hij daar tegenaan was gezet en vervolgens door klaagster en de buurman gedurende langere tijd als gemeenschappelijke erfafscheiding is behandeld en geaccepteerd. Dit om de handelwijze van klaagster te rechtvaardigen; zij was dan immers gehouden de heg bij te houden. Verweerder heeft een en ander onderbouwd door middel van foto’s. Dat verweerder de kadastertekening en de oude coniferenfoto die hij van klaagster had gekregen niet in de procedure heeft overgelegd, valt hem niet tuchtrechtelijk te verwijten. De exacte plaats van de mandelige heg was in de strafzaak immers niet relevant, nu niet in geschil is dat de buurman de heg heeft geplaatst tegen de erfafscheiding; klaagster heeft zelf nog een lijntje bij de erfafscheiding gezet met paaltjes. Bovendien blijkt uit het vonnis van de politierechter dat klaagster is veroordeeld omdat zij de heg heeft gesnoeid terwijl het voor haar duidelijk moest zijn dat dit van de buurman niet mocht. De kadastrale gegevens hebben op dit punt geen rol gespeeld.

5.9    Wat betreft de door klaagster genoemde correspondentie met de door het OM ingeschakelde mediator heeft verweerder onbetwist gesteld dat de mediator een samenvatting heeft gegeven van de verklaringen van klaagster en de buurman en die in het proces-verbaal heeft gedaan. De brief van klaagster aan de mediator was al aan het OM gestuurd en gaf alleen maar het standpunt van klaagster weer en droeg dus niets bij aan de zaak omdat dat standpunt al in het proces-verbaal stond. Het valt verweerder in het licht van de onder 5.4 genoemde maatstaf dan ook niet tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de brief van klaagster aan de mediator niet heeft overgelegd.

5.10    Het valt verweerder evenmin tuchtrechtelijk te verwijten dat hij de twee door klaagster in haar klacht genoemde mutaties niet heeft opgevraagd. De bedoeling van partijen was dat de politierechter ervan op de hoogte was dat de buurman van klaagster ook in strafrechtelijke zin jegens klaagster had gehandeld. Daarvan was de politierechter op de hoogte, alsook van het feit dat in die zaak klaagster als benadeelde partij schadeloos was gesteld.

5.11    De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdelen a), d) en e) ongegrond zijn.

Ad klachtonderdeel b)

5.12    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij geen opdrachtbevestiging heeft gestuurd, haar niet heeft geïnformeerd over de kosten van zijn rechtsbijstand en niet met haar heeft besproken hoe het bezwaarschrift zou worden behandeld en wat de gevolgen zouden zijn bij afwijzing.

5.13    De raad stelt bij de beoordeling voorop dat de advocaat gehouden is een hem verleende opdracht, alsmede de daarvoor geldende voorwaarden schriftelijk te bevestigen. De achtergrond daarvan is dat onduidelijkheden en misverstanden over wat er is afgesproken zoveel mogelijk dienen te worden voorkomen. Indien de advocaat dit verzuimt, komt het bewijsrisico daaromtrent op hem te rusten.

5.14    Verweerder heeft erkend dat hij geen opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd. Volgens verweerder is klaagster op het allerlaatste moment bij hem gekomen met het verzoek om een bezwaarschrift in te dienen. Dat heeft verweerder op stel en sprong gedaan. Vanwege de haast is een opdrachtbevestiging achterwege gelaten dan wel over het hoofd gezien. Hoewel de raad begrijpt dat een en ander vanwege de geboden spoed anders is gelopen dan gewoonlijk, had het op de weg van verweerder gelegen om na het opstellen en versturen van het bezwaarschrift (ingediend eind januari 2018 en dus ruim vóór de zitting van 30 april 2018)  alsnog een opdrachtbevestiging aan klaagster te sturen, met daarin de te verrichten werkzaamheden alsmede de daarvoor geldende kosten. Verweerder heeft dat niet gedaan en dat valt hem tuchtrechtelijk te verwijten.

5.15    Wat verweerder ook tuchtrechtelijk te verwijten valt is dat hij klaagster niet heeft geïnformeerd over de kosten van zijn rechtsbijstand. Volgens verweerder heeft hij dit mondeling met klaagster besproken tijdens het intakegesprek. Daarvan staat echter niets op schrift, hetgeen voor rekening en risico van verweerder komt. De raad moet het er dan ook voor houden dat verweerder klaagster niet heeft geïnformeerd over de kosten van zijn bijstand.

5.16    Wat betreft de communicatie over de wijze waarop het bezwaarschrift zou worden behandeld en de gevolgen van afwijzing van het bezwaar overweegt de raad dat verweerder heeft betwist dat hij tegen klaagster heeft gezegd dat het bezwaar automatisch gehonoreerd zou worden. Dat verweerder dat heeft gezegd blijkt ook nergens uit. Volgens verweerder was de behandeling van het bezwaar gepland vijf minuten voordat de strafzaak zou worden behandeld. De rechter heeft het bezwaarschrift echter per abuis over het hoofd gezien. Het bezwaarschrift is uiteindelijk wel behandeld terwijl de annexe zaak al was behandeld. Het kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten dat er bij de rechtbank misverstand bestond over de behandeling van de zaken. Klachtonderdeel b) is in zoverre dan ook ongegrond. Het had evenwel op de weg van verweerder gelegen om klaagster duidelijk te maken wanneer het bezwaarschrift tegen de dagvaarding zou worden behandeld en beslist, alsmede aan haar kenbaar te maken wat dit zou betekenen voor de behandeling van haar strafzaak. Dit klemde temeer toen bleek dat de zitting inzake het bezwaarschrift was gepland 5 minuten voor de behandeling van de inhoudelijke strafzaak van klaagster – wellicht in zoverre in afwijking van wat verweerder maar in elk geval klaagster bij het indienen daarvan had verwacht en had mogen verwachten - en het op voorhand aan klaagster duidelijk had moeten worden gemaakt dat als het bezwaarschrift zou worden afgewezen, meteen aansluitend de strafzaak zou plaatsvinden. Ook dit had in de bedoelde opdrachtbevestiging kunnen worden vastgelegd, waaraan het heeft ontbroken.

5.17    De conclusie van het voorgaande is dat klachtonderdeel b) (in zoverre) gegrond is.  

Ad klachtonderdeel c)

5.18    In dit klachtonderdeel verwijt klaagster verweerder dat hij haar onjuist en onfatsoenlijk heeft bejegend. Klaagster heeft dit echter onvoldoende feitelijk onderbouwd en dit blijkt ook niet uit het klachtdossier. Klachtonderdeel c) is dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel f)

5.19    Klaagster verwijt verweerder in dit klachtonderdeel dat hij het civielrechtelijke geschil dat klaagster met haar buurman heeft niet heeft opgelost. Uit het klachtdossier, en dan met name de brief van verweerder aan klaagster van 1 mei 2018 (zie hiervoor, 2.10), volgt echter dat verweerder aan klaagster heeft aangeboden om een brief aan de buurman op te stellen, hetgeen verweerder (in concept) heeft gedaan. Dat klaagster vervolgens kennelijk om haar moverende redenen heeft besloten de brief aan de buurman niet te laten versturen kan verweerder niet tuchtrechtelijk worden verweten. Ook klachtonderdeel f) is ongegrond.

Ad klachtonderdeel g)

5.20    Klaagster verwijt verweerder tot slot dat hij voor zijn werkzaamheden onverwacht hoge nota’s heeft gestuurd.

5.21    De raad overweegt dat, zoals hiervoor in 5.15 is overwogen, niet is gebleken dat verweerder klaagster heeft geïnformeerd over de kosten van zijn rechtsbijstand. In dat licht begrijpt de raad dat de nota’s van verweerder voor klaagster onverwacht waren. Er is echter geen sprake van excessief declareren door verweerder. Klachtonderdeel g) is dan ook ongegrond.

6    MAATREGEL

6.1    Het valt verweerder tuchtrechtelijk te verwijten dat hij geen opdrachtbevestiging aan klaagster heeft gestuurd en haar niet heeft geïnformeerd over de kosten van zijn rechtsbijstand. In de gegeven omstandigheden – klaagster is op het allerlaatste moment bij verweerder gekomen met het verzoek haar bij te staan en verweerder heeft in allerijl werkzaamheden voor klaagster verricht – ziet de raad aanleiding geen maatregel op te leggen.

7    GRIFFIERECHT

7.1    Omdat de raad de klacht gedeeltelijk gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klager niet-ontvankelijk in zijn klacht;

-    verklaart klachtonderdeel b) gegrond;

-    verklaart de klacht voor het overige ongegrond;

-    bepaalt dat geen maatregel wordt opgelegd;

-    veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster.

Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. G.E.J. Kornet, N.H.M. Poort, E.H. de Vries, A.S.M. Zweerman-Oude Breuil, leden en bijgestaan door mr. M.M. Goldhoorn als griffier en uitgesproken in het openbaar op 2 september 2019.

Griffier                                                                           Voorzitter