Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

06-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:167

Zaaknummer

18-695

Inhoudsindicatie

Klager, die naast cliënt van verweerster ook door middel van een proefplaatsing via het UWV bij verweerster op kantoor werkzaam was, verwijt verweerster dat zij na het beëindigen van de proefplaatsing klager pas heeft laten weten dat het namens hem ingediende verzoek ex art 89 Sv geen enkele kans van slagen had, dat verweerster zich te laat heeft onttrokken en zijn dossier te laat aan hem heeft toegestuurd. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager niet vooraf schriftelijk te wijze op de geringe kans van slagen van zijn verzoek ex art 89 Sv. Verweerster heeft ook tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door zich pas op vrijdagmiddag om 16:44 uur per e-mail te onttrekken terwijl zij eerder diezelfde dag nog had aangegeven klager de daaropvolgende maandag wel ter zitting bij te zullen staan. Verweerster heeft ook de dossiers van klager te laat aan hem toegezonden. Klacht deels gegrond. Voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 6 mei 2019

in de zaak 18-695

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 30 oktober 2017 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden – Nederland een klacht ingediend tegen verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 31 augustus 2018 met kenmerk 17-0310/MV/sd, door de raad ontvangen op 31 augustus 2018, heeft de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Midden - Nederland de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 11 maart 2019 in aanwezigheid van klager. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van de hiervoor bedoelde brief van de deken met de daarbij behorende bijlagen.

2    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende feiten uitgegaan.

2.1    Klager is op 30 maart 2016 door het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden veroordeeld tot een taakstraf. Klager werd in die procedure bijgestaan door een andere advocaat. Verweerster heeft klager tijdens zijn voorarrest bezocht, maar heeft de zaak in eerste aanleg en bij het Gerechtshof niet behandeld. Klager heeft verweerster verzocht namens hem cassatie in te stellen tegen de uitspraak van 30 maart 2016. Verweerster heeft op 25 april 2016 haar opdrachtbevestiging aan klager gezonden, welke klager voor akkoord heeft ondertekend. Op 25 mei 2016 heeft verweerster een toevoeging aangevraagd. De toevoeging is op 3 juni 2016 door de Raad voor Rechtsbijstand verleend.

2.2    Op 22 juni 2016 heeft verweerster cassatie ingesteld. Op 24 januari 2017 heeft de Hoge Raad klager niet-ontvankelijk verklaard. Per brief van 25 januari 2017 heeft de Hoge Raad die beslissing aan verweerster toegezonden. Op 17 februari 2017 heeft verweerster een toevoeging aangevraagd voor een procedure ex art 89 Sv. Die toevoeging is op 27 februari 2017 verleend. Op 20 april 2017 heeft verweerster namens klager een verzoek tot schadevergoeding ex art 89 Sv bij het Gerechtshof Arnhem – Leeuwarden ingediend.

2.3    Klager en verweerster zijn met elkaar in gesprek gegaan over een mogelijke proefplaatsing van klager op het kantoor van verweerster. Verweerster heeft op 21 juni 2016 een e-mail aan klager gestuurd met uitleg over de invulling van zo’n proefplaatsing. Bij e-mail van 18 juli 2017 heeft het UWV bevestigd akkoord te zijn met de proefplaatsing vanaf 1 augustus 2017 voor de duur van zes maanden. Per 1 augustus 2017 is klager op basis van de proefplaatsing bij het kantoor van verweerster gaan werken. Omdat verweerster begin augustus met vakantie ging, heeft klager die periode feitelijk de praktijk van verweerster waargenomen door de telefoon op te nemen, afspraken met klanten te maken, klanten te adviseren en de post te verzorgen.

2.4    De advocaat-generaal heeft op 14 augustus 2017 zijn advies in de cassatieprocedure aan verweerster toegezonden. De advocaat-generaal heeft geadviseerd om klager niet-ontvankelijk te verklaren in zijn cassatieberoep.

2.5    Op 17 augustus 2017 heeft klager per whatsapp bericht een foto van een visitekaartje dat hij had laten maken aan verweerster gestuurd. Verweerster heeft daardiezelfde dag op gereageerd en laten weten  dat het kaartje er goed uit ziet maar dat klager de mr. titel niet mag voeren en geen advocaat is dus dat ook niet op het kaartje mag zetten.

2.6    Op 4 september 2017 is door het Openbaar Ministerie de oproeping voor de behandeling van het verzoek van klager ex art 89 Sv bij de raadkamer op 25 september 2017 verzonden.

2.7    Tijdens de vakantie van verweerster heeft klager de cliënte van een andere advocaat, mr. S, bezocht en daar zijn visitekaartje achtergelaten. Mr. S. heeft daarover contact opgenomen met verweerster. Verweerster heeftdaarop besloten om de proefplaatsing van klager te beëindigen. Op 21 september 2017 heeft  een gesprek tussen klager en verweerster plaatsgevonden waarin de beëindiging van de proefplaatsing is besproken.

2.8    Verweerster heeft op 22 september 2017 om 11:54 uur een e-mail aan klager gezonden met een kort verslag van het gesprek van de dag daarvoor. Klager heeft verweerster diezelfde dag bij e-mail van 13:11 uur aangegeven het verslag te kort door de bocht te vinden. Verweerster heeft om 12:07 uur in een aparte e-mail aan klager te kennen gegeven dat de kans van slagen van het verzoek ex art 89 Sv zo goed als nihil is, maar heeft desondanks bevestigd wel op 25 september 2017 met klager naar de zitting te zullen gaan. Klager heeft daarop geantwoord bij e-mail van 13.07 uur en geeft aan het wel te zullen zien. Vervolgens heeft verweerster op 22 september 2017 om 15:03 uur een e-mail aan klager gestuurd met een uitgebreider verslag van het gesprek van de dag daarvoor over beëindiging van de proefplaatsing. Klager heeft daarop gereageerd bij e-mail van 15:31 uur en geeft aan naar de deken te zullen gaan. Daarop heeft verweerster vervolgens bij e-mail van 16:44 uur gereageerd en aangegeven zich als advocaat van klager te onttrekken. In diezelfde e-mail heeft verweerster klager verzocht om de sleutels van haar kantoor in te leveren.

2.9    Op 25 september 2017 heeft klager een e-mail aan verweerster gezonden waarin hij verweerster aansprakelijk stelt omdat zij niet op de zitting was. In diezelfde e-mail heeft klager aangegeven een en ander ook mee te nemen in zijn klacht bij de deken. Klager heeft verweerster bij e-mails van 26 en 28 september gevraagd om toezending van al zijn dossiers. Verweerster heeft op 28 september 2017 door haar verhuurder de sloten van het pand waarin haar kantoor gevestigd is laten vervangen en heeft de verhuurder gevraagd de factuur daarvoor aan klager te zenden.

2.10    Het UWV heeft verweerster op 29 september 2017 een e-mail gestuurd met het verzoek om een kopie van het verslag van het gesprek over het beëindigen van de proefplaatsing. Klager heeft verweerster bij e-mail van diezelfde dag ervan beschuldigd zich zonder zijn toestemming de toegang te hebben verschaft tot een kamer die de partner van verweerster met ingang van 1 september 2017 van hem huurde en die klager inmiddels aan een ander had verhuurd.

2.11    Op 5 oktober 2017 heeft klager verweerster nogmaals om toezending van al zijn dossiers gevraagd. Verweerster heeft gereageerd bij e-mail van 6 oktober 2017 en heeft aangegeven dat klager niet langer welkom is op haar kantoor, maar dat zij de dossiers per aangetekende post zal opsturen zodra klager zijn adres kenbaar maakt. Klager heeft op 7 oktober 2017 zijn adres aan verweerster gemaild en haar verzocht de dossiers uiterlijk de maandag daarna te versturen omdat hij de dossiers die woensdag nodig zou hebben om de gronden voor zijn beroep bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg aan te vullen. Verweerster heeft de dossiers op 12 oktober 2017 verzonden.

2.12    Op 30 oktober 2017 heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek ex art 89 Sv. Op 21 november 2017 heeft het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg klager niet-ontvankelijk verklaard omdat hij de aanvullende gronden voor zijn beroep te laat heeft ingediend.

2.13    Klager heeft zich vervolgens bij brief van 30 oktober 2017 met de onderhavige klacht tot de deken gewend en heeft zijn klacht bij brief van 6 december 2017 aangevuld.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

1.    Verweerster klager heeft verteld dat zij gespecialiseerd is in cassatiezaken, terwijl dat niet het geval is;

2.    Verweerster pas bij e-mail van 22 september 2017 met de mededeling kwam dat de haalbaarheid van het verzoek ex art 89 Sv nihil was, terwijl de Advocaat – Generaal reeds op 14 augustus 2017 had geadviseerd het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren en dat terwijl de zitting al op 25 september 2017 zou plaatsvinden;

3.    Verweerster zich bij e-mail van 22 september 2017 plotseling heeft teruggetrokken als advocaat van klager en het Gerechtshof daarover heeft bericht, waardoor klager op de zitting van het Gerechtshof werd geweigerd;

4.    Verweerster ondanks diverse verzoeken daartoe op 26, 28, 29 september 2017 en 5 en 7 oktober 2017 de dossiers van verweerder niet eerder dan bij brief van 12 oktober 2017 aan klager heeft verzonden;

5.    Verweerster zonder toestemming op 29 september 2017 een door klager verhuurde kamer heeft betreden om spullen op te halen;

6.    Verweerster ondanks diverse verzoeken daartoe zijdens klager, zijn dossiers niet eerder dan 12 oktober 2017 heeft verzonden, als gevolg waarvan het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg de aanvullende gronden van klager te laat heeft ontvangen en derhalve klager niet-ontvankelijk is verklaard in zijn beroep.

4    VERWEER

4.1    Verweerster is van mening dat door haar niet tuchtrechtelijk verwijtbaar is gehandeld. Verweerster stelt dat zij klager nooit heeft gezegd dat zij een specialist is in cassatiezaken. Verweerster is geen specialist maar maakt in elke zaak waar cassatie aan de orde is de afweging of zij de zaak zelf kan behandelen of overdraagt aan een gespecialiseerde cassatieadvocaat.

4.2    Volgens verweerster was het klager van meet af aan duidelijk dat de slagingskans van zijn zaak erg laag dan wel nihil was. Verweerster verwijst in dit verband naar haar opdrachtbevestiging en naar een e-mail van een van de vorige advocaten van klager aan klager. Ondanks de lage slagingskans was verweerster, mede op aandringen van klager, toch bereid om het verzoek ex art 89 Sv namens klager in te dienen, dit mede vanwege het feit dat klager dan alle rechtsmiddelen in Nederland zou hebben benut en eventueel een klacht bij het Europese Hof voor de Rechten van de Mens zou kunnen indienen. Verweerster had gehoopt ergens nog een mogelijkheid te vinden om onder de strenge ontvankelijkheidseisen uit te komen, door de onduidelijkheid van de gevoegde zaken. Deze strategie bleek echter achteraf niet te werken. Dat heeft verweerster tijdens het gesprek op 21 september 2017 ook met klager besproken en in haar e-mail van 22 september 2017 bevestigd. Klager stond er desondanks op dat verweerster hem op de zitting van 25 september 2017 bij zou staan.

4.3    Verweerster stelt dat daarna de problemen met klager begonnen. Klager heeft verweerster op diezelfde dag meerdere malen telefonisch benaderd en deze telefoontjes werden steeds dreigender. Verweerster heeft hierop contact gezocht met mr. S. en die heeft verweerster geadviseerd om aan haar veiligheid te denken omdat klager op haar een labiele indruk maakte en zij bang was dat dit verdere gevolgen zou kunnen hebben. Daarop heeft verweerster besloten om al het telefonisch contact en app-verkeer met klager te beëindigen. Verweerster zag toen ook geen mogelijkheid meer om klager nog langer bij te staan en heeft zich onttrokken.

4.4    De dossiers van klager bestonden volgens verweerster uit diverse ordners en gelet op de hoeveelheid stukken was het niet eenvoudig alles over te dragen. Daarnaast was het verweerster niet duidelijk of klager nog op hetzelfde adres stond ingeschreven. Na ontvangst van het juiste adres heeft verweerster de dossiers alsnog per aangetekende post aan klager gezonden.

4.5    Verweerster stelt dat zij na haar verzoek aan klager om teruggave van de sleutels van haar kantoor, een bericht van klager heeft ontvangen dat hij de sleutels niet had en dat iemand langs was geweest om de kamer van de partner van verweerster leeg te halen. Diegene zou na alles weg te hebben gehaald de sleutel van de kamer aan klager hebben gegeven. Verweerster stelt verder dat klager het slot van de kamer van de partner van verweerster heeft verwisseld. Onder begeleiding van de politie hebben verweerster en haar partner de kamer nagenoeg leeg aangetroffen. Verweerster stelt dat de foto’s waarnaar klager verwijst daarna zijn genomen, toen verweerster en haar partner, samen met de broer van verweerster, de rest van de spullen van de partner van verweerster kwamen ophalen.

4.6    Uit de beslissing van het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg blijkt volgens verweerster dat klager reeds bij schrijven van 22 augustus 2017 de gelegenheid was geboden om uiterlijk 19 september 2017 aanvullende gronden aan te leveren. Verweerster stelt dat klager gedurende die periode nooit heeft verzocht om toezending van stukken ter onderbouwing van zijn beroepschrift. Dit had volgens verweerster wel op de weg van klager gelegen, aangezien zijn proefplaatsing pas per 21 september 2017 is beëindigd.

5    BEOORDELING

5.1    Verweerster trad op als de advocaat van klager. Voorop wordt gesteld dat naar vaste jurisprudentie van het Hof van Discipline geldt dat de gedragsregels de normen onder woorden brengen, die naar de heersende opvatting in de kring der advocaten behoren te worden in acht genomen bij de uitoefening van het beroep van advocaat en zijn bedoeld als richtlijn voor de advocaat. Bij de beoordeling van een tegen een advocaat ingediende klacht dient de tuchtrechter het aan de advocaat verweten handelen of nalaten te toetsen aan de in artikel 46 Advocatenwet omschreven normen. Bij deze toetsing is de tuchtrechter niet gebonden aan de gedragsregels, maar die regels kunnen, gezien het open karakter van de wettelijke normen, daarbij van belang zijn. Of het niet naleven van een bepaalde gedragsregel ook tuchtrechtelijk verwijtbaar handelen oplevert, hangt af van de feitelijke omstandigheden en wordt door de tuchtrechter per geval beoordeeld.

5.2    De klacht heeft onder meer betrekking op de kwaliteit van de dienstverlening van verweerster. De tuchtrechter heeft gezien het bepaalde in artikel 46 Advocatenwet mede tot taak de kwaliteit van de dienstverlening aan een cliënt te beoordelen indien deze daarover klaagt. Wel zal de tuchtrechter rekening hebben te houden met de vrijheid die de advocaat heeft met betrekking tot de wijze waarop hij een zaak behandelt en met de keuzes - zoals over procesrisico en kostenrisico - waarvoor de advocaat bij de behandeling van de zaak kan komen te staan. De vrijheid die de advocaat dienaangaande heeft is niet onbeperkt, maar wordt begrensd door de eisen die aan de advocaat als opdrachtnemer in de uitvoering van die opdracht mogen worden gesteld en die met zich brengen dat zijn werk dient te voldoen aan datgene wat binnen de beroepsgroep als professionele standaard geldt. Tot die professionele standaard behoren het inschatten van de slagingskans van een aanhangig te maken procedure en het informeren van de cliënt daarover. De cliënt dient door de advocaat te worden gewezen op de proceskansen en het kostenrisico in zijn zaak. Voorts dienen processtukken te voldoen aan de redelijkerwijs daaraan te stellen eisen. De raad zal de klacht aan de hand van deze maatstaven beoordelen.

Ad klachtonderdeel 1

5.3    Klager verwijt verweerster dat zij hem zou hebben verteld dat zij cassatiezaken behandelt en cassatiespecialist is, terwijl dat niet het geval is. Verweerster heeft ontkend dat zij klager heeft gezegd dat zij cassatiespecialist is. Verweerster heeft verteld dat wij wel cassatiezaken behandelt en dat zij per geval bekijkt of ze de zaak zelf kan behandelen of een specialist moet inschakelen. De raad constateert dat de stellingen van klager en verweerster op dit punt lijnrecht tegenover elkaar staan, terwijl de overgelegde stukken de feitelijke juistheid van de stellingen van klager niet bevestigen. Nu de gestelde feiten niet zijn komen vast te staan, is de klacht op dit onderdeel ongegrond is.

Ad klachtonderdeel 2

5.4    Klager verwijt verweerster dat zij hem pas bij e-mail van 22 september 2017 heeft medegedeeld dat de haalbaarheid van het verzoek ex art 89 Sv dat verweerster namens klager ingediend had nihil was, terwijl de Advocaat – Generaal reeds op 14 augustus 2017 had geadviseerd het verzoek niet-ontvankelijk te verklaren en terwijl de zitting al op 25 september 2017 zou plaatsvinden. Verweerster stelt dat zij klager van meet af aan op de geringe slagingskans heeft gewezen, maar heeft dat niet met stukken onderbouwd. Ook in de opdrachtbevestiging is een dergelijke waarschuwing niet opgenomen. Verweerster geen andere feiten en omstandigheden genoemd waaruit blijkt wanneer en hoe zij klager op de geringe slagingskans heeft gewezen waardoor zij onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat klager hiervoor is gewaarschuwd. Tijdens de mondelinge behandeling van de klacht heeft klager aangegeven dat verweerster bij aanvang van de procedure heeft aangegeven dat het verzoek 70% kans van slagen had. Verweerster, die ter zitting niet aanwezig was, heeft dat niet weersproken. Nu klager en verweerster elkaar tegenspreken, kan de raad niet vaststellen wat verweerster precies aan klager heeft verteld over de slagingskans van zijn verzoek ex art 89 Rv. Het had naar het oordeel van de raad evenwel op de weg van verweerster gelegen om geen onduidelijkheid te laten bestaan over de haalbaarheid van het verzoek ex art 89 Rv. Verweerster had haar advies, ter voorkoming van onduidelijkheden, schriftelijk vast moeten leggen. Door dat niet te doen heeft verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld.

5.5    Klager heeft zich er eveneens over beklaagd dat verweerster hem pas op 22 september 2017 heeft verteld dat de kans van slagen nihil was, terwijl de advocaat-generaal al op 14 augustus 2017 had geadviseerd om klager niet-ontvankelijk te verklaren. Verweerster heeft het advies van de advocaat-generaal niet aan klager doorgestuurd. Volgens verweerster is dat advies tijdens haar vakantie binnen gekomen en maakte klager destijds de post open zodat hij het advies moet hebben gezien. Klager stelt dat hij het advies niet heeft zien binnenkomen. De raad is van oordeel dat de vraag of klager het advies heeft zien binnenkomen niet relevant is. Verweerster was de advocaat van klager en zij had er dus,  proefplaatsing of niet, voor moeten zorgen dat klager een kopie van het advies ontving. Verweerster had dat advies bovendien tijdig met klager moeten bespreken en had met klager moeten overleggen over de opties van klager met betrekking tot zijn verzoek ex art 89 Rv. Verweerster mocht er niet van uitgaan dat klager het advies zelf wel zou vinden en zou begrijpen. Door het advies niet aan klager door te sturen is verweerster tekort geschoten in de zorgplicht die zij als advocaat jegens haar cliënt heeft. Dat geldt temeer nu verweerster uiteindelijk pas 1 werkdag voor de zitting waarop het verzoek zou worden behandeld heeft medegedeeld dat de kans van slagen nihil was. Door klager pas zo laat hierop te wijzen, heeft verweerster klager de mogelijkheid ontnomen om zich te beraden over het handhaven of intrekken van zijn verzoek. Het tweede klachtonderdeel is derhalve gegrond.

 

Ad klachtonderdeel 3

5.6    Klager verwijt verweerster dat zij zich bij e-mail van vrijdag 22 september 2017 om 16.44 uur plotseling heeft teruggetrokken als advocaat van klager en het Gerechtshof daarover heeft bericht, waardoor klager op de zitting van het Gerechtshof van maandag 25 september 2017 werd geweigerd. Verweerster heeft aangegeven dat door het eindigen van de proefplaatsing van klager op kantoor en de gebeurtenissen daarna de verhoudingen tussen klager en verweerster op dusdanig gespannen voet stonden dat verweerster klager niet meer bij kon staan.

5.7    De raad overweegt dat het een advocaat in beginsel steeds vrij staat om zijn werkzaamheden te beëindigen. Als de vertrouwensbasis is vervallen, is de advocaat daartoe zelfs gehouden. Wel dient een advocaat, wanneer hij besluit een verstrekte opdracht neer te leggen, dat op zorgvuldige wijze te doen en ervoor zorg te dragen dat zijn cliënt daarvan zo min mogelijk nadeel ondervindt (vgl. Gedragsregel 9 lid 2 oud). Een dergelijke beslissing dient tijdig kenbaar te worden gemaakt en de cliënt dient te worden gewezen op de te nemen stappen, zodat deze daarvan geen schade ondervindt. De raad zal het optreden van verweerster aan de hand van deze maatstaf beoordelen.

5.8    Verweerster heeft op 21 september 2017 een gesprek met klager gevoerd over het beëindigen van de proefplaatsing van klager op het kantoor van verweerster. Per e-mail van vrijdag 22 september 2017 heeft verweerster klager aangegeven dat de proefplaatsing werd beëindigd doordat klager tijdens de afwezigheid wegens vakantie van verweerster visitekaartjes heeft laten drukken waarmee klager zich voor advocaat uitgaf, doordat klager een cliënte van een andere advocaat heeft bezocht en doordat klager afspraken heeft gemaakt met cliënten en deze inhoudelijk heeft geadviseerd, terwijl klager geen advocaat is. Uit de whatsapp gesprekken tussen klager en verweerster die klager in het geding heeft gebracht en ter zitting heeft besproken, blijkt dat klager voor het maken van de visitekaartjes en het maken van afspraken met cliënten en het adviseren van die cliënten de toestemming van verweerster heeft gekregen. Klager heeft verweerster steeds gevraagd of hij op een bepaalde manier mocht handelen en verweerster heeft klager die toestemming gegeven. In het licht van die omstandigheden is het niet vreemd dat klager werd verrast door de keuze van verweerster om de proefplaatsing om die reden te beëindigen. Dat de verhoudingen tussen klager en verweerster daardoor op gespannen voet zijn komen te staan heeft verweerster over zichzelf afgeroepen door in te stemmen met de proefplaatsing en door klager tijdens haar vakantie haar praktijk feitelijk te laten waarnemen, hoewel ze wist dat klager geen rechtenopleiding had gevolgd en dus geen advocaat was.

5.9    Dat klager, zoals verweerster stelt, gewelddadig zou zijn waardoor verweerster vreesde voor haar eigen veiligheid, kan de raad niet vaststellen. Klager heeft zich in zijn e-mails aan verweerster van 22 september 2017 niet dreigend of anderszins onbehoorlijk uitgelaten. Klager heeft slechts aangegeven dat hij zich met een klacht tot de deken zou wenden. Dat is zijn goed recht en is geen reden voor verweerster om zich per direct als advocaat van klager te onttrekken.

5.10    De raad neemt het verweerster vooral kwalijk dat zij op vrijdag 22 september 2017 om 12:07 uur aan klager bevestigd heeft dat zij op maandag 25 september 2017 klager ter zitting zou bijstaan, maar dat zij een paar uur later, namelijk om 16.44 uur zich alsnog onttrokken heeft. Op deze manier heeft verweerster naar het oordeel van de raad klager overvallen en hem de mogelijkheid ontnomen om alsnog juridische bijstand in te kunnen schakelen. Verweerster heeft klager bovendien niet gewezen op de gevolgen en risico’s van haar onttrekking en heeft er daardoor voor gezorgd dat klager zich tijdens de zitting van 25 september 2017 niet door een advocaat kon laten bijstaan. Waar verweerster nadeel als gevolg van haar onttrekking had moeten voorkomen, heeft verweerster klager juist onevenredig nadeel toegebracht door het tijdstip en de manier waarop zij zich onttrokken heeft. Op grond van het voorgaande is de raad van oordeel dat verweerster in deze onzorgvuldig jegens klager heeft gehandeld, hetgeen haar tuchtrechtelijk wordt verweten. Het derde klachtonderdeel is gegrond.

Ad klachtonderdeel 4 en 6

5.11    De klachtonderdelen 4 en 6 lenen zich voor gezamenlijke behandeling. Klager verwijt verweerster dat zij ondanks diverse verzoeken daartoe op 26, 28, 29 september 2017 en 5 en 7 oktober 2017 de dossiers van verweerder niet eerder dan bij brief van 12 oktober 2017 aan klager heeft verzonden. Volgens verweerster bestonden de dossiers van klager uit diverse ordners en was het gelet op de hoeveelheid stukken niet eenvoudig alles over te dragen. Daarnaast was het verweerster niet duidelijk of klager nog op hetzelfde adres stond ingeschreven. Na ontvangst van het juiste adres heeft verweerster de dossiers alsnog per aangetekende post aan klager gezonden.

5.12    Tijdens de mondelinge behandeling heeft klager aangegeven dat het voor hem van groot belang was om tijdig over zijn dossier te kunnen beschikken. Klager had zelf beroep ingediend bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg en moest voor 17 oktober 2017 zijn aanvullende gronden indienen. Klager had al uitstel gevraagd en kon dus geen nader uitstel meer krijgen, zoals hij onbetwist ter zitting heeft gesteld. Uit de zich in het klachtdossier bevindende stukken blijkt ook dat klager verweerster hier bij herhaling op heeft gewezen en steeds met klem heeft verzocht om toezending van zijn dossiers. Ondanks dat verweerster stelt dat de dossiers op 12 oktober 2017 zouden zijn verzonden, heeft klager onweersproken gesteld dat hij de dossiers pas op 16 oktober 2017 heeft ontvangen. Gelet op het bij verweerster bekende belang van klager en de bij verweerster bekende termijn voor het indienen van aanvullende gronden bij het Centraal Tuchtcollege voor de Gezondheidszorg op 17 oktober 2017 had verweerster veel sneller moeten reageren en de dossiers eerder aan klager moeten verzenden. Ook dit klachtonderdeel is derhalve gegrond.

Ad klachtonderdeel 5

5.13    Klager verwijt verweerster tot slot dat zij zonder zijn toestemming op 29 september 2017 een door klager verhuurde kamer heeft betreden om spullen van haar partner op te halen. Verweerster stelt dat de kamer al leeggehaald was door iemand anders en dat zij enkel de spullen van haar partner wilde veilig stellen. De verweten gedraging van verweerster betreft geen gedraging van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat maar een privé gedraging. Bij de beoordeling van een klacht over privé gedragingen van een advocaat geldt dat deze alleen dan van tuchtrechtelijk belang geoordeeld worden wanneer hetzij er voldoende aanknopingspunten zijn met de praktijkuitoefening om dezelfde (tuchtrechtelijke) maatstaven te laten gelden, hetzij de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht. Daarvan is de raad in dit geval niet gebleken, zodat het vijfde klachtonderdeel ongegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    Gelet op het voorgaande zijn de klachtonderdelen 2, 3, 4, en 6 gegrond. Klachtonderdelen 1 en 5 zijn ongegrond. Verweerster heeft tuchtrechtelijk verwijtbaar gehandeld door klager niet te wijzen op de geringe kans van slagen van het namens klager ingediende verzoek ex art 89 Sv en heeft zich veel te laat aan de zaak onttrokken, zonder nadeel voor klager te voorkomen en zonder klager op de gevolgen van die onttrekking te wijzen. Verweerster heeft daarmee ernstig verwijtbaar gehandeld, zeker nu zij de ontstane situatie over zichzelf heeft afgeroepen. Verweerster heeft niet gehandeld zoals dat van een betamelijk advocaat mag worden verwacht en heeft daarmee het vertrouwen in de advocatuur geschaad. Gelet op de aard en de ernst van de verweten gedraging is de raad van oordeel dat een voorwaardelijke schorsing voor de duur van twee maanden op zijn plaats is.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

   

7.1    Aangezien de klacht grotendeels gegrond wordt verklaard, moet verweerster het door klager betaalde griffierecht aan hem vergoeden.

7.2    De raad ziet daarnaast aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder a, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die klager in verband met de behandeling van de klacht redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op een bedrag van EUR 50 aan reiskosten. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden overgemaakt naar het daartoe tijdig door klager aan verweerder opgegeven rekeningnummer.

7.3    De raad ziet eveneens aanleiding om verweerster, gelet op artikel 48ac, eerste lid, onder b, Advocatenwet te veroordelen in de kosten die de Nederlandse Orde van Advocaten in verband met de behandeling van de zaak heeft moeten maken. Deze kosten worden vastgesteld op EUR 1.000. De raad bepaalt dat deze kosten binnen vier weken na het onherroepelijk worden van deze beslissing moeten worden betaald aan de Nederlandse Orde van Advocaten door overmaking naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling” en het zaaknummer.

BESLISSING

De raad van discipline:

-        verklaart de klachtonderdelen 2, 3, 4 en 6 gegrond;

-        verklaart de klachtonderdelen 1 en 5 ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van schorsing voor de duur van twee maanden op;

-    bepaalt dat deze schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd tenzij de raad van discipline later anders mocht bepalen op de grond dat verweerster de navolgende voorwaarden niet heeft nageleefd;

-        stelt als algemene voorwaarde dat verweerster zich binnen een proeftijd van twee jaar, ingaande op de dag dat deze beslissing onherroepelijk wordt, niet opnieuw schuldig maakt aan een in artikel 46 Advocatenwet bedoelde gedraging;

-    bepaalt dat de onderhavige schorsing pas ingaat na afloop van eerder onherroepelijk geworden schorsingen,

-     bepaalt dat verschillende op dezelfde dag onherroepelijk geworden schorsingen niet tegelijkertijd maar na elkaar worden tenuitvoergelegd, en dat de onderhavige schorsing niet ten uitvoer zal worden gelegd gedurende de tijd dat verweerster niet op het tableau staat ingeschreven;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van EUR 50 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van EUR 50 aan klager, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.2  bepaald;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van EUR 1.000 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de wijze en binnen de termijn als boven onder 7.3 bepaald;

Aldus beslist door mr. K.H.A. Heenk, voorzitter, mrs. R.P.F. van der Mark, C.W.J. Okkerse, leden, bijgestaan door mr. C.M. van den Reek als griffier en uitgesproken in het openbaar op 6 mei 2019.

Griffier    Voorzitter