Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-10-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:180
Zaaknummer
19-070
Inhoudsindicatie
Klacht tegen advocaat wederpartij. Een advocaat komt een grote vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Een advocaat mag echter geen middelen gebruiken die op zichzelf ongeoorloofd zijn of die de cliënt geen noemenswaardig voordeel brengen terwijl deze de wederpartij onevenredig benadelen. Advocaat heeft onder dreiging met strafrechtelijke aangifte geprobeerd namens haar cliënt een civielrechtelijk doel, te weten betaling van een beweerdelijke vordering van haar cliënt op klaagster, te bereiken. Door verweerster is niet gesteld dat zij op dat moment een concrete aanwijzing had van een strafbare handelwijze van klaagster. Het beroep van verweerster op het uitvoeren van de uitdrukkelijke wens van haar cliënt om te handelen zoals zij heeft gedaan, kan haar niet baten. Hoewel een advocaat in het kader van de uitvoering van een overeenkomst van opdracht gehouden is instructies van de cliënt op te volgen, blijft de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat voorop staan. Klacht gegrond. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 21 oktober 2019
in de zaak 19-070
naar aanleiding van de klacht van:
klaagster
tegen
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 8 juni 2018 heeft klaagster bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 februari 2019 met kenmerk Z 662875 (18-0172) HH/sd, door de raad ontvangen op 7 februari 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2019 in aanwezigheid van klaagster bijgestaan door haar dochter en haar neef en verweerster, bijgestaan door mr. L.A.M. van Kippersluis, advocaat te Utrecht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.4 De raad heeft kennis genomen van:
- het van de deken ontvangen dossier;
- een brief van klaagster d.d. 8 augustus 2019 met bijlagen.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klaagster en haar (in 2017 overleden) broer zijn op 14 september 2011 door de kantonrechter benoemd tot bewindvoerders betreffende het vermogen van hun moeder, die op 20 januari 2018 is overleden.
2.3 Na bedoeld overlijden is een geschil ontstaan over de nalatenschap. Een andere broer van klaagster werd in zijn hoedanigheid van executeur van de nalatenschap door verweerster bijgestaan.
2.4 In februari 2018 heeft de cliënt van verweerster klaagster verzocht tot afgifte van de boekhouding. Nadat klaagster had gesteld de boekhouding nog nodig te hebben voor de verantwoording van de bewindvoering aan de rechtbank heeft klaagster onder druk van haar broer de boekhouding over de jaren 2011 tot en met 2018 aan haar broer/de cliënt van verweerster afgedragen.
2.5 Bij brief van 4 mei 2018 heeft verweerster onder meer het volgende aan klaagster geschreven.
“……….
Cliënt heeft de boekhouding laten controleren door een boekhouder en door mij, advocaat. Bij controle van de administratie is gebleken dat u geen volledige rekening en verantwoording hebt afgelegd over de besteding van de gelden van uw moeder vanaf 14 september 2011 tot haar overlijden op 20 januari 2018.
In totaal is een bedrag van € 13.024,96 van de bankrekening van uw moeder verdwenen, zonder dat is aangetoond dat de uitgaven nodig waren en het geld ten gunste van uw moeder is besteed (…..).
Zolang een toelichting en een rechtvaardigingsgrond voor voornoemde uitgaven ontbreekt, gaat cliënt ervan uit dat u ten onrechte € 13.024,94 hebt uitgegeven en daarmee geld van uw moeder hebt verduisterd. Dit is een strafbaar feit. Cliënt overweegt om aangifte te doen bij de politie. Cliënt wil echter eerst proberen om in onderling overleg met u te komen tot een oplossing voor de financiële schade.
Namens cliënt stel ik dat het geld dat u ten onrechte hebt opgenomen, alsnog dient te worden opgeteld bij het saldo van de nalatenschap. Het geld behoorde immers uw moeder toe, en komt nu vanwege haar overlijden toe aan haar erfgenamen.
(….)
Cliënt heeft kosten gemaakt om namens uw moeder dit geld te incasseren. Die kosten dienen door u te worden betaald. Het gaat tot nu toe in totaal om € 556,60 in verband met de werkzaamheden van de boekhouder en € 2.178 ,- in verband met mijn kosten (tot nu toe). In totaal € 2.734,60.
Kortom, het voorstel is dat van uw erfdeel € 15.759,54 wordt ingehouden. Indien uw erfdeel niet groot genoeg is om dit bedrag te voldoen, dient u het restant zelf, met uw eigen vermogen, aan te vullen. Als u dat bedrag hebt voldaan, is de zaak wat cliënt betreft afgedaan.
Indien u niet kiest voor een oplossing in onderling overleg, zal ik namens cliënt een procedure starten bij de rechtbank. De daaraan verbonden kosten zult u moeten voldoen. Ook zal dan aangifte worden gedaan van verduistering. Het Openbaar Ministerie zal dan beslissen of u wordt vervolgd en welke eis eventueel tegen u wordt ingesteld.
(…)
Ik ontvang graag binnen zeven dagen na heden uw reactie.(…).”
2.6 Bij e-mail van 8 mei 2018 heeft de boekhouder van klaagster kort samengevat aan verweerster geantwoord dat haar cliënt kort tevoren de gehele administratie had opgehaald, dat klaagster om haar verweer te kunnen voorbereiden de beschikking over de volledige administratie zal moeten hebben, dat noodzakelijk is om te weten hoe precies het gestelde bedrag is opgebouwd, dat de gestelde termijn van zeven dagen veel te kort is en dat per omgaande de administratie weer ter beschikking van klaagster gesteld dient te worden.
2.7 Diezelfde dag heeft verweerster aan genoemde boekhouder een overzicht van alle uitgaven waarvan geen bonnen beschikbaar waren, alsmede de bankafschriften 2011-2017 en een tweetal bonnen gezonden. Voorts heeft zij geantwoord dat geen aanleiding bestaat om de volledige administratie te overhandigen omdat daarin de onderbouwende stukken/bonnen van genoemde bedragen nu juist ontbreken, dat de reactietermijn tot 16 mei 2018 wordt verlengd en dat als dan nog geen inhoudelijke reactie is ontvangen de procedure gestart zal worden en aangifte zal worden gedaan.
2.8 Bij e-mail van 14 mei 2018 heeft de boekhouder aan verweerster laten weten dat er niet voor niets verzocht werd om de gehele administratie omdat daarin een schriftje of opschrijfboekje zit, waarin de verpleegkundige uitgaven heeft vermeld voor boodschappen en voor extra zorg die moeder ontving.
2.9 Uiteindelijk is geen aangifte van verduistering gedaan.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:
a) tot tweemaal toe (bij brief van 4 mei 2018 en per e-mail van 8 mei 2018) met strafrechtelijke aangifte te dreigen ter incasso van een vermeende vordering wat in strijd is met artikel 10a lid d van de Advocatenwet;
b) met deze handelwijze het vertrouwen in de advocatuur te schaden.
4 VERWEER
4.1 Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2 Verweerster heeft niet de intentie gehad om strafrechtelijke aangifte als pressiemiddel te gebruiken. Verweerster betreurt dat het zo is overgekomen.
4.3 Verweerster heeft gehandeld in uitdrukkelijke opdracht van haar cliënt. De cliënt wilde gelijktijdig een strafrechtelijk- en civielrechtelijk traject doorlopen. Nadat zij in deze zaak twee brieven had geschreven is de cliënt naar een andere advocaat overgestapt.
4.4 Voor zover verweerster bekend was liet klaagster zich in de periode van haar bemoeienis niet door een advocaat bijstaan.
5 BEOORDELING
5.1 Nu deze rechtstreeks met elkaar samenhangen zal de raad beide klachtonderdelen gezamenlijk beoordelen.
5.2 Een advocaat komt een grote vrijheid toe de belangen van zijn cliënt te behartigen op de wijze die hem passend voorkomt. Een advocaat mag echter geen middelen gebruiken die op zichzelf ongeoorloofd zijn of die de cliënt geen noemenswaardig voordeel brengen terwijl deze de wederpartij onevenredig benadelen.
5.3 In de brief van 4 mei 2018 is niet gevraagd om nadere informatie of om nadere uitleg over de gang van zaken maar is direct met strafrechtelijke aangifte gedreigd en door verweerster melding gemaakt van de tot dan toe gemaakte kosten (met name kosten van haarzelf) en toekomstige kosten, die aldus de brief voor rekening van klaagster kwamen. Eerdere brieven waren door verweerster niet gezonden.
5.4 De boekhouder van klaagster heeft bij e-mail van 8 mei 2018 op de brief gereageerd en heeft daarbij namens klaagster een zekere bereidheid getoond om over het bedrag verantwoording af te leggen. Het dreigement om aangifte te doen is echter in de e-mail van verweerster van 8 mei 2018 aan de boekhouder van klaagster herhaald waarbij opnieuw een termijn van slechts een week voor inhoudelijke reactie is verleend.
5.5 Onder dreiging met strafrechtelijke aangifte heeft verweerster geprobeerd namens haar cliënt een civielrechtelijk doel, te weten betaling van de beweerdelijke vordering van haar cliënt, te bereiken. Door verweerster is niet gesteld dat zij op dat moment een concrete aanwijzing had van een strafbare handelwijze van klaagster anders dan dat er van bepaalde uitgaven bonnen ontbraken, hetgeen - zeker nu de bewindvoering een langere periode betrof - niet ondenkbaar is. Bovendien mag niet onvermeld blijven dat zeker voor wat betreft de eerdere jaren middels het afleggen van rekening en verantwoording aan de kantonrechter reeds een zekere verantwoording had plaatsgevonden en dat klaagster (zoals verweerster wist) op dat moment niet door een advocaat werd bijgestaan.
5.6 Het beroep van verweerster op het uitvoeren van de uitdrukkelijke wens van haar cliënt om te handelen zoals zij heeft gedaan, kan haar niet baten. Hoewel een advocaat in het kader van de uitvoering van een overeenkomst van opdracht gehouden is instructies van de cliënt op te volgen, blijft de eigen verantwoordelijkheid van de advocaat – zo men wil: als dominus litis – voorop staan.
5.7 De raad is van oordeel dat verweerster mede gelet op alle omstandigheden door te handelen zoals zij heeft gedaan het middel van strafrechtelijke aangifte als ontoelaatbaar pressiemiddel heeft gebruikt en daarmee de grenzen van de aan haar toekomende vrijheid heeft overschreden.
5.8 Verweerster heeft derhalve niet gehandeld zoals het een behoorlijk advocaat betaamt. De klacht is gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Nu verweerster geen antecedenten heeft volstaat de raad met het opleggen van de maatregel van een waarschuwing.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klaagster betaalde griffierecht van € 50,00 aan haar te vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerster daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 50,00 in verband met de forfaitaire reiskosten van klaagster,
b) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
c) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.
7.3 Verweerster dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klaagster. Klaagster geeft tijdig haar rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.
7.4 Verweerster dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 19-070.
7.5 Verweerster dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 19-070.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht in beide onderdelen gegrond;
- legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;
- veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klaagster;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klaagster, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4;
- veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.5;
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, P.J.F.M. de Kerf, C.W.J. Okkerse, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2019.
Griffier Voorzitter