Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

21-10-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:179

Zaaknummer

18-932

Inhoudsindicatie

Klacht tegen advocaat wederpartij. Advocaat trad op als advocaat van de werkgever van klager, maar heeft tijdens een bespreking met klager een bemiddelende rol gespeeld en aangegeven dat het gesprek vertrouwelijk was. Een bemiddelende rol en vertrouwelijkheid van een gesprek is niet te rijmen met de functie van een advocaat die eenzijdig de belangen van de wederpartij behartigt. Vertrouwelijkheid impliceert dat over de inhoud van een gesprek geen mededeling aan derden wordt gedaan en nodigt uit tot vrijuit spreken. Verweerster heeft erkend dat zij met haar cliënte heeft gedeeld dat klager geen vertrouwen in haar cliënte meer had. Anders dan verweerster veronderstelt is dit wel degelijk een inhoudelijke mededeling die (negatieve) invloed had op de arbeidsrechtelijke positie van klager. Klacht gegrond. Waarschuwing.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 21 oktober 2019

in de zaak 18-932

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 5 oktober 2017 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.

1.2    Bij brief aan de raad van 26 november 2018 met kenmerk 17-0276/AS/sd, door de raad ontvangen op 26 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2019 in aanwezigheid van klager, bijgestaan door mr.  M. El Allali, advocaat te Amsterdam en verweerster, bijgestaan door mr. J. van Ravenhorst, advocaat te Utrecht. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Op 6 en 30 december 2016 hebben tussen klager en verweerster gesprekken plaatsgevonden met als onderwerp de arbeidsverhouding tussen klager en zijn werkgever. Deze zijn op initiatief van de werkgever van klager tot stand gekomen.

2.3    Voorafgaande aan de eerste bespreking is verweerster door middel van een briefje dat in de kantine was opgehangen op de volgende wijze bij het personeel geïntroduceerd:

“Geachte medewerkers.

Via deze weg willen wij jullie voorstellen aan mevrouw …….. (verweerster). Zij is specialist op het gebied van personeelszaken en gaat ons daarin ondersteunen. Daarnaast zal zij ook in de komende periode persoonlijke gesprekken met iedereen voeren om alle benodigde gegevens te verzamelen. Uiteraard is 1 van ons daar ook bij aanwezig.

Mochten jullie hierover vragen hebben, of misschien al vragen aan …… (verweerster) dan kun je altijd bij ons terecht.”

2.4    Bij brief van 27 december 2016 heeft verweerster aan klager geschreven dat zij de werkgever van klager bijstond in zaken die het personeel aangaan, dat werkgever en werknemer zich als een goed werkgever respectievelijk als een goed werknemer dienen te gedragen waarvan onderling vertrouwen een belangrijk onderdeel is, dat de werkgever (opnieuw) met klager in gesprek wilde over het begrip vertrouwen zoals reeds uitgelegd in haar bespreking met cliënt van 6 december 2016 en dat het niet aan het onderlinge vertrouwen bijdroeg dat klager reeds meerdere malen niet op uitnodigingen voor een nadere bespreking had gereageerd en dat bij (opnieuw) niet reageren een schriftelijke waarschuwing zou volgen.

2.5    Onderaan deze brief heeft verweerster onder haar naam alleen het woord “advocaat” vermeld. In eerdere e-mails aan haar cliënte en klager met als onderwerp: het plannen van een volgend gezamenlijk gesprek heeft verweerster onder haar naam telkens de woorden “advocaat/MfN registermediator” vermeld.

2.6    In april 2017 is klager door zijn werkgever eenzijdig in functie teruggezet, waarvoor als reden de slechte onderlinge verhouding is opgegeven. Daarop is namens klager een kort geding aanhangig gemaakt met tewerkstelling in zijn oude functie als inzet. Tijdens het kort geding heeft verweerster de belangen van de werkgever van klager behartigd.

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    verweerster onduidelijkheid heeft laten bestaan over de hoedanigheid waarin zij optrad en de vertrouwelijkheid heeft geschonden door mededelingen die klager tijdens de bespreking van 6 december 2016 aan haar had gedaan met de werkgever van klager te delen;

b)    verweerster afspraken uit een mediation traject integraal in de rechtbankprocedure heeft ingebracht.

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft gemotiveerd verweer gevoerd.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Verweerster heeft in het gesprek van 6 december 2016 niet tegengesproken dat zij advocaat was. Voorts heeft zij vermeld dat zij de werkgever bijstond in personeelszaken, dat zij daarbij een bemiddelende rol speelde en dat het gesprek vertrouwelijk was. Vanaf het begin is duidelijk geweest dat verweerster de belangen van de werkgever van klager vertegenwoordigde. Het kiezen voor een bemiddelende rol is daarmee niet onverenigbaar.

4.3    Ter zitting heeft verweerster aangegeven dat zij achteraf beschouwd begrijpt dat zij tijdens de bespreking van 6 december 2016 duidelijker had moeten zijn over de hoedanigheid waarin zij optrad.

4.4    Klager heeft in genoemd gesprek helemaal geen vertrouwelijke informatie gedeeld. De enige informatie die verweerster in het gesprek van 30 december 2016 heeft ingebracht is dat partijen geen tot weinig vertrouwen in elkaar hadden.

Ad klachtonderdeel b)

4.5    Verweerster is niet bij het mediation traject betrokken geweest. Er zijn toen een aantal afspraken gemaakt die niet onder de geheimhoudingsverplichting uit hoofde van het mediation traject vielen.

5    BEOORDELING

5.1    Het betreft een klacht tegen een advocaat van de wederpartij. Het onderwerp van de klacht is echter dat dit voor klager niet, althans onvoldoende, duidelijk was zodat in zoverre niet de in deze gevallen gebruikelijke terughoudende toets geldt als voor klachten tegen advocaten van de wederpartij.

5.2    Ter zitting heeft klager aangegeven dat klachtonderdeel a) mede het verwijt bevat dat verweerster de vertrouwelijkheid heeft geschonden. Verweerster heeft tegen deze nadere specificatie van de klacht geen bezwaar gemaakt zodat de raad dit verwijt mede in dit klachtonderdeel leest en zal beoordelen.

5.3    Ad klachtonderdeel a)

5.4    Verweerster heeft voorafgaande aan de bespreking van 6 december 2016 niet schriftelijk of mondeling met klager gecommuniceerd dat zij als advocaat van de werkgever van klager optrad. Voorts heeft zij zich er voorafgaande aan de bespreking van 6 december 2016 onvoldoende van vergewist dat voor klager duidelijk was dat dit tijdens de bespreking met klager haar hoedanigheid was en heeft zij ook zelf tijdens de bespreking onduidelijkheid gecreëerd door te stellen dat zij een bemiddelende rol speelde en dat het gesprek vertrouwelijk was. Voorts heeft het feit dat verweerster oorspronkelijk haar e-mails zowel aan haar cliënte als aan klager stuurde en daaronder tevens de kwalificatie van mediator vermeldde aan deze onduidelijkheid bijgedragen.

5.5    Een bemiddelende rol en vertrouwelijkheid van een gesprek is niet te rijmen met de functie van een advocaat die eenzijdig de belangen van de wederpartij behartigt. Dit raakt de kern van de functie van een advocaat. Door hierover onduidelijkheid te laten bestaan heeft verweerster niet gehandeld zoals een behoorlijk advocaat betaamt.

5.6    Vertrouwelijkheid impliceert dat over de inhoud van een gesprek geen mededeling aan derden wordt gedaan en nodigt uit tot vrijuit spreken. Verweerster heeft erkend dat zij met haar cliënte heeft gedeeld dat klager geen vertrouwen in haar cliënte meer had. Anders dan verweerster veronderstelt is dit wel degelijk een inhoudelijke mededeling die (negatieve) invloed had op de arbeidsrechtelijke positie van klager. Verweerster heeft dus wel degelijk informatie aan haar cliënte verstrekt die op grond van haar toezegging vertrouwelijk had moeten blijven en daarmee de vertrouwelijkheid geschonden.

5.7    Klachtonderdeel a) is derhalve gegrond.

5.8    Ad klachtonderdeel b)

5.9    Het klachtdossier bevat geen stukken omtrent het mediation traject en/of omtrent hetgeen daarover in de rechtbankprocedure is ingebracht.

5.10    Niet is komen vast te staan dat verweerster afspraken uit het mediation traject integraal in de rechtbankprocedure heeft ingebracht noch daargelaten of verweerster daarvan in tuchtrechtelijke zin een verwijt zou kunnen worden gemaakt.

5.11    Klachtonderdeel b) mist derhalve feitelijke grondslag zodat het ongegrond is.

6    MAATREGEL

6.1    Bij het opleggen van de maatregel weegt de raad enerzijds mee dat klaagster zich ten tijde van de verweten handelwijze nog in een stageperiode bevond en anderzijds dat de handelwijze waarop klachtonderdeel a) betrekking heeft de kern van de functie van de advocaat raakt: eenzijdige belangenbehartiging waarover volstrekte helderheid moet bestaan.

6.2    Ter zitting heeft verweerster er blijk van gegeven dat zij zich ervan bewust is teveel onduidelijkheid te hebben laten bestaan over de hoedanigheid waarin zij tijdens het gesprek met klager is opgetreden.

6.3    De raad oordeelt de maatregel van een waarschuwing op zijn plaats.

7    GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING

7.1    Omdat de raad de klacht [gedeeltelijk] gegrond verklaart, dient verweerster op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.

7.2    Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:

a)     € 50,- in verband met de forfaitaire reiskosten van klager,

b)    € 1.000,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten.

7.3    Verweerster dient het bedrag van € 50,00 reiskosten binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden te betalen aan klager. Klager geeft tijdig zijn rekeningnummer schriftelijk door aan verweerster.

7.4    Verweerster dient het bedrag van € 1.000,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-932.

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klachtonderdeel a) gegrond;

-    verklaart klachtonderdeel b) ongegrond;

-    legt aan verweerster de maatregel van een waarschuwing op;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de reiskosten van € 50,00 aan klager, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;

-    veroordeelt verweerster tot betaling van de proceskosten van € 1.000,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.

   

Aldus gewezen door mr. mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, P.J.F.M. de Kerf, C.W.J. Okkerse, M.W. Veldhuijsen, leden, bijgestaan door mr. A.M. van Rossum als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2019.

Griffier                                                                   Voorzitter