Rechtspraak
Uitspraakdatum
21-10-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:165
Zaaknummer
18-920
Inhoudsindicatie
Klacht tussen advocaten onderling over overname van een vreemdelingen zaak. De oorspronkelijke advocaat beklaagt zich erover dat de overnemende advocaat geen overleg met hem heeft gepleegd en zich er niet van heeft vergewist dat de cliënten zelf wilden overstappen. De overnemende advocaat voert het verweer dat het in dit soort zaken gebruikelijk is dat zaken via derden binnenkomen en dat de oorspronkelijke advocaat altijd bezwaar kan maken. Op grond van gedragsregel 28 onthoudt een advocaat zich in beginsel van initiatieven om in een lopende zaak een cliënt van een andere advocaat tot de zijne te maken. Krijgt een advocaat een verzoek de behandeling van een zaak, die reeds bij een andere advocaat in behandeling is, over te nemen dan voeren deze advocaten onderling overleg met het doel de opvolgende advocaat behoorlijk in te lichten over de stand van de zaak. Daargelaten de vraag wat precies onder overleg over de zaak moet worden verstaan en of bij overname van een zaak onder alle omstandigheden een plicht bestaat tot verificatie van de juistheid van de wens tot overname is in ieder geval sprake van een verificatieplicht indien de advocaat stelt dat verificatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Dat laatste was hier het geval. Klacht gegrond omdat opvolgende advocaat niet had gecontroleerd of cliënten zelf wilden overstappen. Waarschuwing.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden
van 21 oktober 2019
in de zaak 18-920
naar aanleiding van de klacht van:
klager
tegen
verweerder
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 2 mei 2018 heeft klager bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Noord-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 21 november 2018 met kenmerk 2018 KNN056/z618949, door de raad ontvangen op 21 november 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 26 augustus 2019 waar partijen niet zijn verschenen. Bij brief van 24 augustus 2019 heeft klager de raad laten weten niet ter zitting te zullen verschijnen. Bij e-mail van 26 augustus 2019 heeft een oud-kantoorgenoot van verweerder de griffie bericht dat verweerder per 1 april 2019 de advocatuur heeft verlaten en namens verweerder laten weten dat verweerder om die reden geen behoefte heeft persoonlijk bij de behandeling aanwezig te zijn.
1.4 De raad heeft kennis genomen van het van de deken ontvangen dossier.
2 FEITEN
2.1 Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.
2.2 Klager heeft het echtpaar J en A, hierna: het echtpaar, bijgestaan in een asielprocedure. Het echtpaar verbleef op dat moment in een AZC.
2.3 Bij fax van 30 april 2018 heeft verweerder aan klager het volgende geschreven:
“Tot mij wendden zich de heer J …..en mevrouw A ….., geboren op ……. respectievelijk ……., beide van Iraanse nationaliteit, met het verzoek hun belangen te behartigen in bovenvermelde zaak.
Indien u daar geen bezwaar tegen heeft, verzoek ik u mij dossier zo spoedig mogelijk te doen toekomen. “
2.4 Op 30 april 2018 heeft klager op zijn kantoor een uitgebreide bespreking met het echtpaar gevoerd over de rapporten van nader gehoor. Tijdens deze bespreking heeft verweerder genoemde fax van verweerder ontvangen. Omdat het echtpaar het overnameverzoek ontkende heeft klager direct telefonisch contact met verweerder opgenomen, die meedeelde dat een derde, een lid van de kerk, hem had verzocht de zaak over te nemen. Klager heeft op genoemde datum geweigerd het dossier over te dragen.
2.5 Nadat het echtpaar op 3 mei 2018 machtigingen ten behoeve van de overname van de zaak door verweerder had getekend en deze machtigingen door klager waren ontvangen, heeft klager op 5 mei 2018 alsnog het dossier aan verweerder overgedragen.
3 KLACHT
3.1 De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet en in gedragsregel 28 doordat hij klager op 30 april 2018 het overnameverzoek heeft gezonden zonder zich ervan te vergewissen dat de cliënten zelf overname wensten of zonder ook maar enig overleg met klager te voeren.
4 VERWEER
4.1 Verweerder heeft gemotiveerd verweer gevoerd.
4.2 Via een persoon van de kerk, waarbij het echtpaar is aangesloten, hierna: een derde, heeft verweerder het verzoek gekregen om het echtpaar bij te staan. Daarbij is door de derde concreet aangegeven wie de cliënten waren, zijn hun persoonsgegevens en V-nummers opgegeven en is uiteengezet in welke stand de procedure zich bevond en waarom de cliënten een andere advocaat wensten. Ook is door de derde aangegeven dat het initiatief tot de overname bij de cliënten zelf vandaan kwam.
4.3 Verweerder ontkent tuchtrechtelijk verwijtbaar te hebben gehandeld. Het is binnen het kantoor van verweerder de gebruikelijke praktijk dat asielzoekers zich via instanties/derden tot het kantoor wenden. Het is in vreemdelingenzaken geen gebruikelijke praktijk om eerst met de oorspronkelijke advocaat contact op te nemen alvorens een zaak over te nemen. Wel wordt in een overnameverzoek altijd aangegeven dat er bezwaren tegen overname gemaakt kunnen worden. Dat is ook in dit geval gebeurd.
5 BEOORDELING
5.1 Op grond van gedragsregel 28 onthoudt een advocaat zich in beginsel van initiatieven om in een lopende zaak een cliënt van een andere advocaat tot de zijne te maken. Krijgt een advocaat een verzoek de behandeling van een zaak, die reeds bij een andere advocaat in behandeling is, over te nemen dan voeren deze advocaten onderling overleg met het doel de opvolgende advocaat behoorlijk in te lichten over de stand van de zaak.
5.2 Blijkens de toelichting op de gedragsregel gaat het er om dat de overname op zorgvuldige en niet-onbetamelijke wijze gebeurt en kan in het algemeen worden verlangd dat de advocaat die de behandeling van de zaak overneemt daaraan voorafgaand behoorlijk overleg voert met de advocaat van wie hij de zaak wenst over te nemen.
5.3 Daargelaten de vraag wat precies onder overleg over de zaak moet worden verstaan en of bij overname van een zaak onder alle omstandigheden een plicht bestaat tot verificatie van de juistheid van de wens tot overname is in ieder geval sprake van een verificatieplicht indien de advocaat stelt dat verificatie daadwerkelijk heeft plaatsgevonden.
5.4 In zijn overname brief van 30 april 2018 stelt verweerder dat het echtpaar zich met een verzoek tot overname tot hem heeft gewend, waarin tenminste besloten ligt dat er een verificatie van de wens tot overname heeft plaatsgevonden. In zijn brief aan de deken van 29 mei 2018 geeft verweerder echter aan dat hem via een persoon van een kerk een overnameverzoek heeft bereikt zodat dus geen sprake is van een rechtstreeks verzoek van de cliënten zelf. Voorts is door verweerder erkend dat hij de juistheid van de mededeling van de derde niet heeft gecontroleerd. Dat had gelet op de inhoud van zijn overnameverzoek van verweerder verwacht mogen worden. Een dergelijke verplichting ligt ook in de toetsing aan gedragsregel 28 besloten.
5.5 De raad verklaart de klacht derhalve gegrond.
6 MAATREGEL
6.1 Gelet op de ernst van de verweten handelwijze en het ontbreken van een tuchtrechtelijk verleden legt de raad de maatregel van een waarschuwing op.
7 GRIFFIERECHT EN KOSTENVEROORDELING
7.1 Omdat de raad de klacht gegrond verklaart, dient verweerder op grond van artikel 46e, vijfde lid, Advocatenwet het door klager betaalde griffierecht van € 50,00 aan hem te vergoeden.
7.2 Nu de raad een maatregel oplegt, zal de raad verweerder daarnaast op grond van artikel 48ac, eerste lid, Advocatenwet veroordelen in de volgende proceskosten:
a) € 750,00 in verband met de kosten van de Nederlandse Orde van Advocaten en
b) € 500,00 in verband met de kosten van de Staat.
7.3 Verweerder dient het bedrag van € 750,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer IBAN:NL85 INGB 0000 079000, BIC:INGBNL2A, t.n.v. Nederlandse Orde van Advocaten, Den Haag, onder vermelding van “kostenveroordeling raad van discipline” en het zaaknummer 18-920.
7.4 Verweerder dient het bedrag van € 500,00 binnen vier weken nadat deze beslissing onherroepelijk is geworden, over te maken naar rekeningnummer NL 05 INGB 0705 003981 t.n.v. Ministerie van Justitie en Veiligheid, onder vermelding van “tuchtrechtelijke kostenveroordeling advocatuur, DGRR” en het zaaknummer 18-920.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart de klacht gegrond;
- legt aan verweerder de maatregel van een waarschuwing op.
- veroordeelt verweerder tot betaling van het griffierecht van € 50,00 aan klager;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 750,00 aan de Nederlandse Orde van Advocaten, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.3;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van € 500,00 aan de Staat, op de manier en binnen de termijn als hiervoor bepaald in 7.4.
Aldus gewezen door mr. M.F.J.N. van Osch, voorzitter, mrs. M.L.C.M. van Kalmthout, P.J.F.M. de Kerf, C.W.J. Okkerse, M.W. Veldhuijsen, leden en bijgestaan door mr. A.M. van Rossum, als griffier en uitgesproken in het openbaar op 21 oktober 2019.
Griffier Voorzitter