Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

23-10-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSGR:2019:221

Zaaknummer

19-586/DH/RO

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klachten over handelen verweerder in zijn hoedanigheid van curator deels niet-ontvankelijk (artikel 46g lid1 sub a) en kennelijk ongegrond verklaard. De voorzitter sluit zich aan bij het oordeel van de rechtbank in haar beschikking van april 2019 dat verweerder bij de uitoefening van zijn taak als curator heeft gehandeld zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator/advocaat en dat hij zijn taak met nauwgezetheid en inzet heeft verricht.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort  Den Haag van  23 oktober 2019

in de zaak 19-586/DH/RO

 

naar aanleiding van de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Rotterdam (hierna: de deken) van 22 augustus 2019 met kenmerk R 2019/50 cij/mb, door de raad ontvangen op 22 augustus 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

 

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    In augustus 2014 is het faillissement uitgesproken van een aantal vennootschappen waarvan klager (indirect) bestuurder was. In deze faillissementen is verweerder tot curator benoemd.

1.2    Klager is ook prive failliet verklaard. In dat faillissement is een ander dan verweerder tot curator benoemd.

1.3    Bij brief van 1 november 2018 heeft klager bij de deken een klacht ingediend over verweerder.

1.4    Bij brieven van 1 november 2018 heeft klager bij de Toetsingscommissie Insolad en de rechter-commissaris dezelfde klachten over verweerder ingediend.

1.5    De rechter-commissaris heeft klager in reactie op zijn klachten bij brief van 20 december 2018 medegedeeld dat verweerder zijn taken als curator naar behoren, zorgvuldig en in het belang van de boedels heeft verricht en deze klachten ongegrond verklaard.

1.6    De Toetsingscommissie Insolad heeft de klachten van klager (meerdere malen) bij beslissing van 22 januari 2019 niet-ontvankelijk verklaard omdat de gedragingen waarover wordt geklaagd zich meer dan een jaar voor indiening van het verzoek hebben voorgedaan en over dezelfde feiten reeds is geklaagd bij de rechter-commissaris en bij de deken.

1.7    Bij brief van 18 februari 2019 heeft klager op grond van dezelfde klachten als de onderhavige, bij de rechtbank Rotterdam een verzoek tot ontslag van verweerder als curator ingediend.

1.8    Bij beschikking van 15 april 2019 heeft de rechtbank het ontslagverzoek van klager afgewezen en daarbij – samengevat – geoordeeld dat:

-    niet is komen vast te staan dat door verweerder frauduleus is gehandeld bij de indiening van de vorderingen in het prive faillissement van klager;

-    bij het opvragen van verhaalsinformatie bij de Belastingdienst, het doen van aangifte van paulianeus handelen van klager en zijn echtgenote, de behandeling van het faillissement en het informeren van de rechter-commissaris door verweerder niet de voor een curator geldende zorgvuldigheidsnorm is overschreden;

-    de door verweerder genomen beslissingen en gevolgde strategie niet getuigen van onverantwoord beheer;

-    alle door klager naar voren gebrachte punten vallen binnen de beoordelingsvrijheid van een curator en

-    niet is gebleken dat verweerder een met de boedel tegenstrijdig belang heeft dat van dien aard is dat er aanleiding bestaat om te vrezen dat zijn handelen wordt ingegeven door een eigen belang dat niet strookt met het belang van de boedel.

 

2    KLACHT

2.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerder tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat:

a)    hij zich onheus jegens klager heeft gedragen door hem voor “klootzak” uit te maken en hem onterecht te beschuldigen;

b)    hij minimaal EURO 700.000 te weinig heeft doen opbrengen voor de crediteuren;

c)    voor minimaal EURO 400.000 teveel aan crediteuren heeft opgenomen;

d)    bewust heeft gekozen voor het faillissement van K.;

e)    aangifte heeft gedaan van zaken die door klager aantoonbaar waren weerlegd;

f)    geen stappen heeft ondernomen richting de verantwoordelijke voor het faillissement V.

g)    een driemaal te hoge vordering heeft ingediend in een prive faillissement;

h)    misbruik heeft gemaakt van artikel 36, paragraaf 1, lid 4 leidraad invordering en gegevens heeft opgevraagd van een niet-bestuurder;

i)    vermoedelijk stelselmatig in boven genoemde zin handelt ten behoeve van eigen gewin;

j)    in de klachtzaak een rookgordijn heeft opgeworpen.

 

3    VERWEER

3.1    Verweerder heeft zich tegen de klacht verweerd, op welk verweer de voorzitter hierna zo nodig zal ingaan.

 

4    BEOORDELING

4.1    De klachten betreffen het handelen van klager in zijn hoedanigheid van curator. Ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid dan die van advocaat, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Als een advocaat zich bij de vervulling van die andere functie zodanig gedraagt dat daardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt, waarvan hem een tuchtrechtelijk verwijt kan worden gemaakt. Beoordeeld dient derhalve te worden of verweerder zich bij de vervulling van zijn functie en taak als curator in de hiervoor bedoelde zin heeft gedragen. Daarbij is van groot belang dat het functioneren van een curator reeds is onderworpen aan het toezicht van de rechter-commissaris, die de mogelijkheid heeft om waar nodig de curator aan te spreken, te corrigeren en (zelfs) te ontslaan. Deze rechterlijke controle noopt de tuchtrechter tot grote terughoudendheid.

Ad klachtonderdeel a)

4.2    Een inhoudelijke beoordeling van dit klachtonderdeel kan achterwege blijven. Ingevolge het bepaalde in artikel 46g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet een klacht niet-ontvankelijk wordt verklaard indien het klaagschrift wordt ingediend na verloop van drie jaren na de dag waarop de klager heeft kennis genomen of redelijkerwijs kennis heeft kunnen nemen van het nalaten of handelen van de advocaat waarop de klacht betrekking heeft. Klager klaagt over uitlatingen van klager in 2014. Hij heeft zich echter pas op 1 november 2018, derhalve ruimschoots na het verstrijken van de in artikel 46 g lid 1 aanhef en sub a Advocatenwet bedoelde verjaringstermijn, met een klacht over verweerder tot de deken gewend, zodat deze niet-ontvankelijk dienen te worden verklaard.

Ad klachtonderdeel b)

4.3    De rechter-commissaris heeft zich nadrukkelijk inhoudelijk uitgelaten over het handelen van verweerder in zijn hoedanigheid van curator. Ook de meervoudige kamer van de rechtbank Rotterdam heeft dat gedaan in de beschikking van 15 april 2019. Geoordeeld is dat verweerder bij de uitoefening van zijn taak als curator gehandeld heeft zoals in redelijkheid mag worden verlangd van een over voldoende inzicht en ervaring beschikkende curator/advocaat en zijn taak met nauwgezetheid en inzet heeft verricht. De voorzitter sluit zich bij deze oordelen aan. In het door klager aangevoerde zijn geen zwaarwegende redenen gelegen voor een andersluidend oordeel.

4.4    Op grond van het voorgaande zal de voorzitter de klacht, met toepassing van artikel 46g lid 1 Advocatenwet, dan ook deels niet-ontvankelijk en met toepassing van artikel 46j Advocaten deels kennelijk ongegrond verklaren.

 

BESLISSING

De voorzitter verklaart:

de klacht, met toepassing van artikel 46g, eerste lid, onder a, Advocatenwet, deels (namelijk klachtonderdeel a) niet-ontvankelijk en met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, deels (namelijk klachtonderdeel b) kennelijk ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. M.P.J.G. Göbbels, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. M.M.C. van der Sanden als griffier op 23 oktober 2019.