Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

27-05-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:185

Zaaknummer

18-827

Inhoudsindicatie

Verweerster (inmiddels ex-advocaat) heeft namens zichzelf en namens mede-omwonenden bezwaar gemaakt tegen de vergunningverlening aan klagers voor een feestlocatie in de buurt. Klachten over een formeel niet bestaand kantooradres van verweerster en het ontbreken van financiële afspraken met haar cliënten zijn niet-ontvankelijk wegens ontbreken van een eigen belang daarbij. Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel van de raad weliswaar dat partijen elkaar over en weer het leven zuur maken met alle (juridische) middelen die hen ter beschikking staan, dat klagers tegen verweerster meerdere klachten hebben ingediend en dat de onderlinge verstandhouding – mede daardoor – uiterst slecht is, maar naar het oordeel van de raad is niet voldoende vast komen te staan dat sprake is van zodanige gedragingen van verweerster dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klagers hebben hun verwijten daartoe onvoldoende geconcretiseerd en tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster ook onvoldoende onderbouwd. Klachten voor het overige ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden

van 27 mei 2019

in de 18-827

naar aanleiding van de klacht van:

 

klaagster,

klager,

tezamen ook: klagers

tegen

verweerster

 

1    VERLOOP VAN DE PROCEDURE

1.1    Bij brief van 20 september 2017 hebben klagers bij de deken van de orde van advocaten in het arrondissement Midden-Nederland (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster. Bij email van 13 november 2017 aan de deken hebben klagers ter onderbouwing van hun klacht een aantal links naar internetlocaties genoemd waarop voor de klacht relevante videobeelden te zien zouden zijn.

1.2    Bij brief aan de raad van 26 oktober 2018 met kenmerk 17-0297 / AS/sd, door de raad ontvangen op 26 oktober 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3    De klacht is behandeld ter zitting van de raad van 25 maart 2019 in aanwezigheid van klaagster sub 1, vergezeld van haar gemachtigde mr. [naam], en verweerster. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.

1.4    De raad heeft kennisgenomen van de processtukken, bedoeld in artikel 49 lid 2 Advocatenwet alsmede op de nagekomen brief met bijlagen van verweerster van 8 maart 2019.

 

2    FEITEN

2.1    Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken en hetgeen ter zitting is verklaard, van de volgende vaststaande feiten uitgegaan.

2.2    Klagers drijven een onderneming die een activiteitenlocatie exploiteert in het Groene Hart, genaamd BM.

2.3    BM heeft bij de gemeente verschillende vergunningen aangevraagd in verband met haar voornemen om op de huidige locatie ook feesten en partijen te gaan organiseren.

2.4    Verweerster heeft een woning schuin tegenover BM en heeft tegen deze vergunningaanvragen namens zichzelf in privé, alsmede in haar hoedanigheid van advocaat-gemachtigde namens haar partner en zes andere cliënten, bezwaar gemaakt.

2.5    Verweerster heeft per 31 december 2017 haar werkzaamheden als advocaat neergelegd.

 

3    KLACHT

3.1    De klacht houdt, zakelijk weergegeven, in dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet door:

a)    te veel persoonlijk betrokken te zijn geraakt bij het dossier waardoor haar professionaliteit en afstandelijkheid niet langer is gewaarborgd;

b)    te handelen vanaf een eigen bedacht kantooradres;

c)    te spreken uit naam van cliënten die geen factuur ontvangen;

d)    partijen te bedreigen en te beledigen, zowel voor, na als tijdens zittingen;

e)    misbruik te maken van haar status als advocaat en zich niet te gedragen als een professioneel advocaat tijdens zittingen;

f)    grensoverschrijdend onwaardig gedrag in de buurt te vertonen.

 

4    VERWEER

4.1    Verweerster heeft zich schriftelijk tegen alle klachtonderdelen verweerd, op welk verweer de raad hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling zal ingaan.

 

5    BEOORDELING

Ad klachtonderdeel a), d), e) en f)

5.1    Deze klachtonderdelen betreffen alle vier het handelen van verweerster in haar hoedanigheid van advocaat van de wederpartij en lenen zich voor gezamenlijke bespreking.

5.2    De raad stelt voorop dat een advocaat volgens vaste rechtspraak van het Hof van Discipline een grote mate van vrijheid heeft om de belangen van zijn cliënt in overleg met die cliënt te behartigen. Deze vrijheid mag niet ten gunste van een processuele wederpartij worden beperkt, tenzij de belangen van die wederpartij nodeloos en op ontoelaatbare wijze worden geschaad. De advocaat dient zich vanzelfsprekend te allen tijde te gedragen zoals een behoorlijk advocaat betaamt en hij mag bij het optreden namens zijn cliënt niet over de schreef gaan. De advocaat dient de belangen van zijn cliënt te behartigen aan de hand van het feitenmateriaal dat zijn cliënt hem verschaft en hij is slechts in uitzonderingsgevallen gehouden de juistheid daarvan te verifiëren.

5.3    Klachtonderdeel f) ziet tevens op het handelen van verweerster in privé. Ter onderbouwing van dit klachtonderdeel hebben klagers verwezen naar links van videobeelden. De videobeelden als zodanig hebben zij echter niet in het geding gebracht, zodat deze geen onderdeel vormen van het dossier.

5.4    Uitgangspunt is dat het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht betrekking heeft op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig en beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Maar ook wanneer een advocaat optreedt in een andere hoedanigheid, bijvoorbeeld in privé, blijft voor hem het advocatentuchtrecht gelden. Indien hij zich in die andere hoedanigheid gedraagt op een wijze waardoor het vertrouwen in de advocatuur wordt geschaad, zal in het algemeen sprake zijn van handelen of nalaten in strijd met hetgeen een behoorlijk advocaat betaamt. De advocaat zal in dat geval een tuchtrechtelijk verwijt gemaakt kunnen worden. Verder geldt dat privégedragingen van een advocaat alleen dan tuchtrechtelijk van belang zijn indien er voldoende verband bestaat met de praktijkuitoefening, of als de gedraging voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moet worden geacht.

5.5    Uit de zich in het dossier bevindende stukken blijkt naar het oordeel van de raad weliswaar dat partijen elkaar over en weer het leven zuur maken met alle (juridische) middelen die hen ter beschikking staan, dat klagers tegen verweerster meerdere klachten hebben ingediend en dat de onderlinge verstandhouding – mede daardoor – uiterst slecht is, maar naar het oordeel van de raad is niet voldoende vast komen te staan dat sprake is van zodanige gedragingen van verweerster dat zij tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld. Klagers hebben hun verwijten daartoe onvoldoende geconcretiseerd en tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerster ook onvoldoende onderbouwd. Voor het horen van getuigen ziet de raad geen aanleiding.

5.6    De klachtonderdelen a), d), e) en f) zijn dan ook ongegrond.

Ad klachtonderdeel b)

5.7    Het in de Advocatenwet voorziene recht om een klacht in te dienen tegen een advocaat komt niet aan eenieder toe, doch slechts aan diegene die door het handelen of nalaten waarover wordt geklaagd rechtstreeks in zijn belang is of kan worden getroffen.

5.8    Klagers verwijten verweerster gebruik te maken van een formeel niet bestaand kantooradres. Nog daargelaten dat de juistheid van die stelling op basis van de zich in het dossier bevindende stukken niet is komen vast te staan, hebben klagers bij dit klachtonderdeel geen belang. Zij hebben ook niet toegelicht waarin dat belang zou (kunnen) bestaan. Klagers worden in dit klachtonderdeel derhalve niet-ontvankelijk verklaard.

Ad klachtonderdeel c)

5.9    Met betrekking tot dit klachtonderdeel overweegt de raad dat dit betrekking heeft op de financiële afspraken tussen verweerster en haar cliënten. Klagers kunnen als wederpartij niet worden ontvangen in een klacht daarover. Klagers zijn dan ook niet-ontvankelijk in dit klachtonderdeel. De raad overweegt ten overvloede nog dat verweerster heeft betwist dat zij van haar cliënten geen vergoeding voor de door haar verrichte werkzaamheden verlangt. Indien klagers wel over deze kwestie hadden kunnen klagen, was daarmee de juistheid van hun stellingen niet gebleken en had dit onderdeel daarom afgewezen moeten worden.

 

BESLISSING

De raad van discipline:

-    verklaart klagers niet-ontvankelijk in de klachtonderdelen b) en c);

-    verklaart de klachtonderdelen a), d), e) en f) ongegrond.

 

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, voorzitter, mrs. A.D.G. Bakker, H. Dulack, L.A.M.J. Pütz en P.P. Verdoorn, leden, bijgestaan door mr. M.M.C. van der Sanden als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 27 mei 2019.

 

griffier                                                                   voorzitter

 

bij afwezigheid van mr. M.M.C. van der Sanden

is deze beslissing ondertekend door

mr. M.M. Goldhoorn, griffier

 

verzonden d.d. 27 mei 2019