Rechtspraak
Uitspraakdatum
04-11-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRAMS:2019:207
Zaaknummer
19-297/A/A
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Amsterdam
van 4 november 2019
in de zaak 19-297/A/A
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 24 juni 2019 op de klacht van:
klagers
tegen:
verweerster
1 VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 21 juni 2018 heeft de gemachtigde van de wettelijk vertegenwoordigster namens de wettelijk vertegenwoordigster bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Amsterdam (hierna: de deken) een klacht ingediend over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 7 mei 2019 met kenmerk 2018-668063, door de raad ontvangen op 10 mei 2019, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 24 juni 2019 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de wettelijk vertegenwoordigster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht, welke beslissing op 24 juni 2019 aan de wettelijk vertegenwoordigster is verzonden.
1.4 Bij brief van 2 juli 2019, door de raad ontvangen op 4 juli 2019, is verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 9 september 2019 in aanwezigheid van verweerster en haar gemachtigde. De wettelijk vertegenwoordigster is met voorafgaande kennisgeving niet verschenen. Van de behandeling is proces-verbaal opgemaakt.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van 2 juli 2019.
2 FEITEN
Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komen klagers in verzet niet op. Voor de leesbaarheid van deze verzetbeslissing wordt hier desalniettemin vermeld dat de minderjarigen, geboren op 1 november 2011 respectievelijk 17 oktober 2013, de kinderen zijn van de wettelijk vertegenwoordigster en haar (thans) ex-echtgenoot. Laatstgenoemden zijn met elkaar verwikkeld geweest in een geschil over de omgang met de kinderen. Daarin stond verweerster de ex-echtgenoot bij.
3 VERZET
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, in dat:
3.1 ten onrechte in rechtsoverweging 4.3 van de voorzittersbeslissing is overwogen dat de kinderen over verweerster geen tuchtklacht kunnen indienen omdat zij van haar geen cliënt en geen wederpartij zijn (geweest). De kinderen zijn rechtstreeks in hun belang getroffen en hebben hun klacht ingediend als overige betrokkenen bij de rechtspleging in de zin van gedragsregel 1 onder 2. Het antwoord op de vraag of de kinderen rechtstreeks in hun belang zijn getroffen is door voorzitter in haar beslissing onbeantwoord gelaten;
3.2 aansluitend is ten onrechte in rechtsoverweging 4.3 geoordeeld dat de wettelijk vertegenwoordigster bij gebrek aan rechtsreeks belang kennelijk niet-ontvankelijk is in haar klacht. De wettelijk vertegenwoordigster heeft geen rechtstreeks belang, want zij heeft ook niet pro se geklaagd. Noch in het kader van het dekenonderzoek, noch in de voorzittersbeslissing is vastgesteld dat en waarom de kinderen in de klacht niet rechtsgeldig zijn vertegenwoordigd, zodat rechtsgeldige vertegenwoordiging uitgangspunt is. De kinderen zijn de materiele procespartij, die rechtstreeks in hun belang zijn getroffen. De kinderen zijn terecht niet kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. De kinderen handhaven hun recht op en belang bij de beoordeling van hun klacht door de tuchtrechter.
4 BEOORDELING
4.1 Alvorens tot een inhoudelijke beoordeling van de klacht van klagers te kunnen komen, dient sprake te zijn van een gegrond verzet. Daartoe moet worden nagegaan of in redelijkheid geen twijfel kan bestaan over de juistheid van de beslissing van de voorzitter. Mogelijke contra-indicaties zijn het niet toepassen van een juiste maatstaf door de voorzitter of wanneer van onjuiste feiten is uitgegaan.
4.2 In de voorzittersbeslissing is de wettelijk vertegenwoordigster kennelijk niet-ontvankelijk verklaard in haar klacht. Gelet op de inhoudelijke beoordeling en de daarbij gebruikte overwegingen kan er geen misverstand bestaan over de bedoeling van de voorzitter, namelijk dat de kinderen geen klacht kunnen indienen tegen de advocaat van hun vader in diens procedure tegen hun moeder en dat daarom de moeder in haar hoedanigheid van wettelijk vertegenwoordigster kennelijk niet-ontvankelijk moet worden verklaard. Het is juist dat de wettelijk vertegenwoordigster niet voor zichzelf heeft geklaagd, zoals ook is overwogen in rechtsoverweging 4.3 van de voorzittersbeslissing. Hoewel duidelijker was geweest indien de moeder in haar hoedanigheid van wettelijke vertegenwoordigster van de kinderen kennelijk niet-ontvankelijk zou zijn verklaard in de klacht, is er geen reden om het verzet gegrond te verklaren.
4.3 De raad is voor het overige van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De kinderen zijn weliswaar onderwerp geweest van het geschil tussen hun moeder en vader, maar niet cliënt of wederpartij van verweerster. Dit nog daargelaten de vraag of kinderen van die leeftijd (van acht en respectievelijk zes jaar oud) in staat zijn te overzien wat van een advocaat mag worden verwacht. Naar het oordeel van de raad kunnen de door de klagers aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk niet-ontvankelijk bevonden.
4.4 Ter zitting heeft verweerster in reactie op het verzetschrift nog aangevoerd dat de moeder over de kinderen niet alleen het gezag heeft, maar samen met de vader. De raad overweegt dat als sprake is van gezamenlijk gezag, het ontbreken van toestemming of instemming van de andere gezagdrager nog een reden zou kunnen zijn om de klacht (kennelijk) niet-ontvankelijk te verklaren.
4.5 Nu het verzet van de klagers tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
- verklaart het verzet ongegrond.
Aldus beslist door mr. Q.R.M. Falger, voorzitter, mrs. C. Wiggers en H.B. de Regt, leden, bijgestaan door mr. M.C. de Ruijter als griffier en uitgesproken ter openbare zitting van 4 november 2019.
Griffier Voorzitter
mededelingen van de griffier ter informatie:
Deze beslissing is in afschrift op 4 november 2019 verzonden.