Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

29-07-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRARL:2019:210

Zaaknummer

19-336

Inhoudsindicatie

Voorzittersbeslissing. Klacht over handelen advocaat in privéhoedanigheid kennelijk ongegrond. De verweten gedraging houdt geen verband met de praktijkuitoefening. Evenmin sprake van een absoluut ongeoorloofde gedraging.

Uitspraak

Beslissing van de voorzitter van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 29 juli 2019

in de zaak 19-336

naar aanleiding van de klacht van:

klager

tegen

verweerster

De plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline (hierna: de voorzitter) heeft kennisgenomen van de brief van de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel (hierna: de deken) van 23 mei 2019 met kenmerk 51/18/066, door de raad ontvangen op 28 mei 2019, en van de op de daarbij gevoegde inventarislijst vermelde stukken.

1    FEITEN

Voor de beoordeling van de klacht wordt, gelet op de stukken, van de volgende feiten uitgegaan.

1.1    De vader van klager was gehuwd met de moeder van verweerster.

1.2    Op 17 februari 2016 is de vader van klager (hierna: de vader) overleden en op 13 april 2016 de moeder van verweerster. Door klager en zijn broer is op 3 mei 2016 een boedelvolmacht verleend aan verweerster om de nalatenschap van de vader af te wikkelen.

1.3    Verweerster heeft met de erfgenamen afspraken gemaakt en rekening en verantwoording afgelegd door inzage te verschaffen in de bankafschriften, facturen en overige documenten. Klager is niet akkoord gegaan met deze vorm van rekening en verantwoording.

1.4    In 2017 en 2018 heeft klager bij verweerster aangedrongen op het afleggen van rekening en verantwoording.

2    KLACHT

De klacht houdt, zakelijk weergegeven in, dat verweerster tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld als bedoeld in artikel 46 Advocatenwet doordat zij tot op heden geen rekening en verantwoording heeft afgelegd over de nalatenschap van de vader volgens de wettelijke bepalingen. 

3    VERWEER

Verweerster voert aan dat na het overlijden van haar moeder het ouderlijk huis moest worden verkocht en de overige zaken moesten worden afgewikkeld. Behalve het huis waren er verder geen activa aanwezig. Het was de wens van haar ouders dat verweerster hun zaken zou afhandelen aangezien zij het jaar voor hun overlijden het meest bij hen was geweest. Dat is de reden dat haar zussen, broer en stiefbroers haar hebben gevraagd of zij deze taak op zich wilde nemen. Zij heeft de taak aldus als dochter en stiefzus en niet als advocaat op zich genomen. Verweerster heeft met alle erfgenamen afspraken gemaakt en rekening en verantwoording afgelegd door inzage te verschaffen in de bankafschriften, facturen en overige relevante documenten. Alle erfgenamen behalve klager zijn akkoord gegaan met deze vorm van rekening en verantwoording. De overige erfgenamen hebben verweerster expliciet meegedeeld dat voor hen de zaak is afgewikkeld. Klager heeft niet gereageerd en verweerster is er daarom van uitgegaan dat hij ook akkoord was. Verweerster is desalniettemin bereid geweest klager een nadere toelichting te verstrekken, maar dat bleek onmogelijk omdat er vrijwel geen gegevens en bescheiden meer aanwezig waren om bepaalde zaken te achterhalen, aldus steeds verweerster.

4    BEOORDELING

4.1    De voorzitter stelt voorop dat de klacht betrekking heeft op privégedragingen van verweerster. Verweerster heeft immers niet in haar hoedanigheid van advocaat, maar als familielid de nalatenschap afgehandeld. Het in de artikelen 46 en volgende van de Advocatenwet geregelde tuchtrecht heeft betrekking op het handelen en nalaten van advocaten als zodanig. Dat tuchtrecht beoogt een behoorlijke beroepsuitoefening te waarborgen. Artikel 46 houdt mede in een tuchtrechtelijke aansprakelijkheid voor ‘handelen of nalaten dat een behoorlijk advocaat niet betaamt’. Onder dergelijk handelen of nalaten kunnen ook gedragingen in een andere hoedanigheid of privégedragingen van een advocaat vallen indien tussen die gedragingen en de praktijkuitoefening voldoende verband bestaat, en bij gebreke van zodanig verband, indien het gaat om gedragingen die voor een advocaat in het licht van zijn beroepsuitoefening absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht en het vertrouwen in de advocatuur ondermijnen.

4.2    De voorzitter is van oordeel dat klager geen feiten of omstandigheden heeft gesteld op grond waarvan moet worden geoordeeld dat de gedraging die klager verweerster verwijt – het niet afleggen van rekening en verantwoording – verband houdt met haar praktijkuitoefening. De omstandigheid dat voor klager en zijn broer het feit dat verweerster advocaat is doorslaggevend is geweest om haar een boedelvolmacht te verstrekken om de nalatenschap af te wikkelen, is daartoe onvoldoende. Evenmin is sprake van een gedraging van verweerster die absoluut ongeoorloofd moeten worden geacht in het licht van hun beroepsuitoefening.

4.3    Dit betekent dat de door klager verweten gedraging van verweerster niet valt onder het tuchtrecht en dat de klacht reeds gelet hierop kennelijk ongegrond is.

BESLISSING

De voorzitter:

-  verklaart de klacht, met toepassing van artikel 46j Advocatenwet, kennelijk ongegrond.

Aldus beslist door mr. R.A. Steenbergen, plaatsvervangend voorzitter, met bijstand van mr. S. van Excel als griffier op 29 juli 2019.

griffier    voorzitter