Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-07-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:207
Zaaknummer
18-537
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet tegen voorzittersbeslissing. De voorzitter heeft de juiste maatstaf toegepast en acht geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2019
in de zaak 18-537
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de voorzitter van de raad van discipline van 24 september 2018 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerder
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 1 april 2018 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Overijssel beklaagd over verweerder.
1.2 Bij brief aan de raad van 19 juli 2018 met kenmerk 51/17/023, door de raad ontvangen op 20 juli 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 24 september 2018 heeft de voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard, welke beslissing op 24 september 2018 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 27 september 2018 door de raad ontvangen op 1 oktober 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 24 mei 2019 in aanwezigheid van klager en verweerder.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 27 september 2018.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.
3. VERZET EN VERWEER
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
- ten onrechte heeft de voorzitter overwogen dat verweerder niet hoefde te reageren op verzoeken van klager om de verblijfplaats van de goederen mee te delen; ook als verweerder de verblijfplaats niet had geweten, had hij dat aan klager moeten meedelen;
- ten onrechte heeft de voorzitter geoordeeld dat klager niet expliciet heeft gevraagd naar de verblijfplaats van de goederen.
Toelichting
3.1 Klager heeft gedurende een aantal maanden per e-mail aan verweerder gevraagd waar de ontvreemde goederen zich bevonden, maar heeft daarop geen antwoord ontvangen. Klager heeft ook de cliënt van verweerder benaderd, maar die heeft evenmin antwoord gegeven. Verweerder heeft nimmer ontkend dat hij de verblijfplaats wist. Ook als hij die niet had geweten, had hij dat kunnen meedelen aan klager. Verder heeft klager in diverse mails expliciet gevraagd naar de verblijfplaats.
3.2 Het gemotiveerde verweer van verweerder ter zitting komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.
4. BEOORDELING
4.1 De raad stelt allereerst vast dat klager geen verzet heeft ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van de klachtonderdelen a en b, maar alleen tegen de beslissing van de voorzitter ten aanzien van klachtonderdeel c. De raad zal zich dan ook beperken tot een oordeel over de hiervoor weergegeven verzetgronden tegen klachtonderdeel c.
4.2 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. Het oordeel van de voorzitter dat verweerder niet tuchtrechtelijk verwijtbaar heeft gehandeld door niet aan klager mee te delen waar de verdwenen goederen waren, is juist. Verweerder was, als advocaat van de wederpartij van klager, niet gehouden op de verzoeken op dit punt van klager te reageren - nog afgezien van de vraag of verweerder wist waar de goederen waren -, ook omdat op hem een geheimhoudingsplicht rustte tegenover zijn cliënt. Bovendien heeft verweerder ontkend dat hij bekend was met de verblijfplaats. De vraag of klager al dan niet expliciet om informatie over de verblijfplaats van de goederen heeft gevraagd, behoeft geen bespreking, nu de voorzitter, naar het oordeel van de raad terecht, heeft geoordeeld dat verweerder geen informatie hoefde te verstrekken aan klager over de verblijfplaats.
4.3 Naar het oordeel van de raad, kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.
4.4 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. P.S. van Zandbergen en S.H.G. Swennen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2019.
griffier voorzitter