Rechtspraak
Uitspraakdatum
22-07-2019
ECLI
ECLI:NL:TADRARL:2019:205
Zaaknummer
18-684
Inhoudsindicatie
Ongegrond verzet tegen voorzittersbeslissing. De voorzitter heeft de juiste maatstaf toegepast en acht geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
Uitspraak
Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort Arnhem-Leeuwarden van 22 juli 2019
in de zaak 18-684
naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de plaatsvervangend voorzitter van de raad van discipline van 12 november 2018 op de klacht van:
klager
tegen:
verweerster
gemachtigde:
1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE
1.1 Bij brief van 30 januari 2018 heeft klager zich bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Noord-Nederland beklaagd over verweerster.
1.2 Bij brief aan de raad van 24 augustus 2018, met kenmerk 2018 KNN017/z364772, door de raad ontvangen op 27 augustus 2018, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.
1.3 Bij beslissing van 12 november 2018 heeft de plaatsvervangend voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk niet-ontvankelijk verklaard, welke beslissing op 12 november 2018 is verzonden aan klager.
1.4 Bij brief van 11 december 2018 door de raad ontvangen op 13 december 2018, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.
1.5 Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 24 mei 2018 in aanwezigheid van klager en de gemachtigde van verweerster.
1.6 De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 11 december 2018.
2. FEITEN EN KLACHT
2.1 Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.
3. VERZET EN VERWEER
De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het volgende in:
3.1 De voorzitter heeft ten onrechte geoordeeld dat klager zijn klacht te laat heeft ingediend en daardoor niet-ontvankelijk is in zijn klacht.
Toelichting
3.2 Klager heeft volgens de interne regels van het kantoor van verweerster eerst bij het kantoor geklaagd en vervolgens, nadat de rechtbank uitspraak had gedaan in de zaak van klager, bij de klachtenfunctionaris van het kantoor. De klachtenfunctionaris heeft de klacht inhoudelijk beoordeeld en schriftelijk hierop zijn visie gegeven in zijn brief van 9 november 2017. In die brief heeft hij duidelijk aangegeven dat het klager vrijstond om tegen zijn standpunt bezwaar aan te tekenen bij de deken van de Orde van Advocaten. Hij heeft zelfs de adresgegevens doorgegeven. Klager heeft zich vervolgens tot de deken gewend en een klacht ingediend. Door deze handelwijze van de klachtenfunctionaris heeft het kantoor van verweerster afgezien van haar recht om zich nadien op verjaring te beroepen. Sterker nog, het kantoor had de zorgplicht klager te wijzen op het risico van verjaring van zijn klacht.
3.3 Het gemotiveerde verweer van verweerster ter zitting komt hierna, voor zover relevant, bij de beoordeling aan de orde.
4. BEOORDELING
4.1 De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval.
4.2 Voor zover het verzet betrekking heeft op de opvatting van klager dat de termijn om een klacht in te dienen eerst is ingegaan op het moment dat hij bericht had gekregen van de klachtenfunctionaris van het kantoor van verweerster dat de klachten niet werden gehonoreerd (9 november 2017), is deze opvatting niet juist. Op grond van artikel 46g lid 1 Advocatenwet gaat het bij de beoordeling van de verjaring om het moment van indiening van de klacht bij de deken en niet bij het kantoor van de advocaat. Ook kan niet worden volgehouden dat met de mededeling dat een klacht kan worden ingediend bij de deken, door de betreffende advocaat het recht wordt prijsgegeven zich op verjaring van de klacht te beroepen. De voorzitter is in zijn beslissing dan ook van de juiste data uitgegaan. De termijn voor indiening van de klacht was op 30 januari 2018, zoals de voorzitter terecht heeft geoordeeld, ruimschoots overschreden, hoe teleurstellend dat voor klager ook is.
4.3 Daarbij merkt de raad ten aanzien van klachtonderdeel b (betrekking hebbend op afwijzing van de vordering betreffende de wettelijke rente bij tussenvonnis van de rechtbank van 14 januari 2015) op dat klager vanaf de datum van afwijzing van zijn klachten door het kantoor van verweerster nog ruim twee maanden, tot 14 januari 2018, de tijd heeft gehad deze klacht bij de deken van de Orde van Advocaten in Noord-Nederland in te dienen. Klager heeft dat echter pas op 30 januari 2018 gedaan. Dat was te laat. Het gestelde over de zorgplicht van het kantoor van verweerster jegens klager blijft buiten bespreking omdat dat argument geen betrekking heeft op het handelen van verweerster, maar van het kantoor.
4.4 Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht op grond van artikel 46g lid 1, aanhef en sub a Advocatenwet niet-ontvankelijk geacht.
4.5 Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.
BESLISSING
De raad van discipline:
verklaart het verzet ongegrond.
Aldus gewezen door mr. A.R. Creutzberg, voorzitter, mrs. P.S. van Zandbergen en S.H.G. Swennen, leden en bijgestaan door mr. D.C. van der Kwaak-Wamelink als griffier en uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2019.
griffier voorzitter