Naar boven ↑

Rechtspraak

Uitspraakdatum

11-11-2019

ECLI

ECLI:NL:TADRSHE:2019:170

Zaaknummer

19-227 DB/LI

Inhoudsindicatie

De voorzitter heeft terecht overwogen dat de veronderstelling dat verweerder diende te doen wat klager hem opdroeg onjuist is. Advocaat mocht uit de correspondentie van klager begrijpen dat er sprake was van een vertrouwensbreuk Advocaat heeft zich terecht en niet op een ongelegen moment als advocaat teruggetrokken.

Inhoudsindicatie

Verzet ongegrond.

Uitspraak

Beslissing van de Raad van Discipline in het ressort 

van 11 november 2019

 

in de zaak 19-227/DB/LI

 

naar aanleiding van het verzet tegen de beslissing van de [plaatsvervangend] voorzitter van de raad van discipline van 17 mei 2019 op de klacht van:

 

klager

 

tegen:

 

verweerder

 

 

1          Verloop van de procedure

1.1      Bij brieven van 10 oktober en 5 november 2018 heeft klager bij de deken van de Orde van Advocaten in het arrondissement Limburg (hierna: “de deken”) een klacht ingediend over verweerder.

1.2      Bij brief aan de raad van 11 april 2019 met kenmerk K18-127, heeft de deken de klacht ter kennis van de raad gebracht.

1.3      Bij beslissing van 17 mei 2019, verzonden op 23 mei 2019, heeft de (plaatsvervangend) voorzitter van de raad (hierna: de voorzitter) de klacht kennelijk ongegrond verklaard.

1.4      Bij brief van 11 juni 2019 , door de raad ontvangen op 18 juni 2019, heeft klager verzet ingesteld tegen de beslissing van de voorzitter.

1.5      Het verzet is behandeld ter zitting van de raad van 23 september 2019 in aanwezigheid van verweerder. Klager heeft bij brief van 28 augustus 2019, door de raad ontvangen op 4 september 2019, bericht wegens zijn verblijf in een Penitentiaire Inrichting tijdens de zitting niet aanwezig te kunnen zijn. Klager heeft bij brief d.d. 9 september 2019, door de raad ontvangen op 12 september 2019, zijn klacht nader toegelicht. Verweerder heeft in zijn brief van 20 juni 2019, door de raad ontvangen op 21 juni 2019, gereageerd op de brief van klager van 11 juni 2019.

1.6      De raad heeft kennisgenomen van de beslissing van de voorzitter waarvan verzet en van de stukken waarop de beslissing blijkens de tekst daarvan is gegeven, alsmede van het verzetschrift van klager van 11 juni 2019, ontvangen op 18 juni 2019 en de navolgende stukken:

-       de brief van verweerder d.d. 20 juni 2019;

-       de brieven van klager van 28 augustus en 9 september 2019, met bijlagen.

 

2          FEITEN en KLACHT

2.1      Voor een weergave van de vaststaande feiten en de omschrijving van de klacht verwijst de raad naar de beslissing van de voorzitter. Tegen die weergave komt klager in verzet niet op.

 

3          VERZET

3.1     De gronden van het verzet houden, zakelijk weergegeven, het  volgende in:

de voorzitter heeft ten onrechte klakkeloos het verweer van verweerder gevolgd en de klacht ongegrond verklaard;

3.2     Klager heeft ter toelichting op zijn verzet het volgende naar voren gebracht. Klager heeft verweerder direct tijdens het eerste gesprek verzocht om contact op te nemen met de wederpartij en een minnelijke schikking te treffen. Verweerder wilde dit niet doen. De opvolgende advocaat heeft dit wel gedaan en toen is de zaak binnen een maand naar tevredenheid van beide partijen afgehandeld. 

 

4          BEOORDELING

4.1     De raad is van oordeel dat de voorzitter bij de beoordeling de juiste maatstaf heeft toegepast en voorts acht heeft geslagen op alle relevante omstandigheden van het geval. De voorzitter heeft in haar beslissing van 17 mei 2019 terecht overwogen dat de veronderstelling van klager dat verweerder diende te doen wat klager hem opdroeg onjuist is. Het is de taak van een advocaat om in overleg met de cliënt te bepalen met welk beleid de behandeling van de zaak het beste is gediend. Daarbij geldt dat het de verantwoordelijkheid van de advocaat is om de mogelijkheden en onmogelijkheden in de zaak in kaart te brengen, waarbij de advocaat de volle verantwoordelijkheid draagt voor de behandeling van de zaak en zich niet aan deze verantwoordelijkheid kan onttrekken met een beroep op de van zijn cliënt verkregen opdracht. Daar staat tegenover dat een advocaat geen handelingen mag verrichten tegen de kennelijke wil van zijn cliënt. Vast staat dat tussen verweerder en klager overleg heeft plaatsgevonden over de aanpak van de zaak, waarbij klager klaarblijkelijk een andere dan de hem door verweerder voorgehouden aanpak voorstond. Klager heeft bij brief van 3 september 2018 in duidelijke bewoordingen kenbaar gemaakt dat hij zich niet kon verenigen met het advies van verweerder en dat hij wenste dat verweerder zijn werkzaamheden voor hem stil legde. De voorzitter van de raad heeft naar het oordeel van de raad op juiste gronden overwogen dat verweerder op basis van de inhoud en de toonzetting van de brief van 3 september 2018 terecht tot het oordeel was gekomen dat er sprake was van een vertrouwensbreuk en zich heeft teruggetrokken als advocaat van klager. Niet gebleken is dat verweerder zich op een ongelegen moment heeft teruggetrokken waardoor de belangen van klager zijn geschaad. Naar het oordeel van de raad kunnen de door klager aangevoerde gronden in verzet niet slagen en heeft de voorzitter de klacht terecht en op juiste gronden kennelijk ongegrond bevonden.

4.2     Nu het verzet van klager tegen de beslissing van de voorzitter ook overigens geen nieuwe gezichtspunten oplevert, is er geen plaats voor verder onderzoek naar de klacht en moet het verzet ongegrond worden verklaard.

 

BESLISSING

 

De raad van discipline:

         

          verklaart het verzet ongegrond.

 

 

Griffier                                                            Voorzitter

 

 

Aldus beslist door mr. A.G.M. Zander, voorzitter, mrs. A.L.W.G. Houtakkers en N.M. Lindhout-Schot , leden, bijgestaan door I.J.M. Huysmans-van Opstal als griffier en uitgesproken in het openbaar op 11 november 2019.